ECLI:NL:CRVB:2015:1164
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA door onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A.H. van Marwijk, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 oktober 2012, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in een besluit van 5 oktober 2013.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de artsen van het Uwv onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn vermoeidheidsklachten en dat er een urenbeperking zou moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt had hij een rapport van verzekeringsarts dr. mr. drs. D.S. Rambocus overgelegd, waarin werd gesteld dat de appellant leed aan matige tot ernstige depressie en lever- en nierfunctiestoornissen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de arbeidsbeperkingen van de appellant juist had vastgesteld. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de fysieke en psychische klachten van de appellant en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere beoordelingen in twijfel trok. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 april 2015.