ECLI:NL:CRVB:2015:1164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
13-5977 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA door onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A.H. van Marwijk, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 oktober 2012, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in een besluit van 5 oktober 2013.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de artsen van het Uwv onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn vermoeidheidsklachten en dat er een urenbeperking zou moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt had hij een rapport van verzekeringsarts dr. mr. drs. D.S. Rambocus overgelegd, waarin werd gesteld dat de appellant leed aan matige tot ernstige depressie en lever- en nierfunctiestoornissen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de arbeidsbeperkingen van de appellant juist had vastgesteld. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de fysieke en psychische klachten van de appellant en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere beoordelingen in twijfel trok. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 10 april 2015.

Uitspraak

13/5977 WIA
Datum uitspraak: 10 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 september 2013, 13/1480 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.H. van Marwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en een rapport van verzekeringsarts dr. mr. drs. D.S. Rambocus - aan de Raad gezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het rapport van Rambocus.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2015.Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Marwijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft het Uwv bepaald dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 1 oktober 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 5 oktober 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de artsen van het Uwv verdergaande beperkingen hadden moeten aannemen. Hij is van mening dat op grond van de vermoeidheidsklachten een urenbeperking aan de orde is en hij heeft ter onderbouwing van dit standpunt een rapport van verzekeringsarts Rambocus aan de Raad gezonden. Deze arts heeft geconcludeerd dat appellant lijdt aan matige tot ernstige depressie en lever- en nierfunctiestoornissen. Beide diagnoses kunnen vermoeidheid tot gevolg hebben. Nu de verzekeringsartsen met de vermoeidheidsklachten van appellant geen rekening hebben gehouden en ter zake geen informatie bij de behandelend artsen hebben ingewonnen, acht Rambocus de medische beoordeling onzorgvuldig.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft geoordeeld, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat zij onvoldoende aanknopingspunten heeft aangetroffen om te concluderen dat het Uwv de arbeidsbeperkingen van appellant niet juist heeft vastgesteld dan wel dat het Uwv verdergaande beperkingen voor het verrichten van arbeid had moeten aannemen. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellant is door de verzekeringsartsen onderzocht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep had voorts de beschikking over informatie van de behandelende sector. De verzekeringsartsen hebben met de fysieke en psychische klachten van appellant rekening gehouden. Door appellant is geen informatie verstrekt die doet twijfelen aan juistheid van de beperkingen die opgenomen zijn in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 januari 2013.
4.2.
Het in hoger beroep overgelegde rapport van Rambocus geeft geen reden het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op dit rapport te kennen gegeven dat vermoeidheid een veel voorkomende klacht is bij een depressieve stoornis, maar dat de conditionering en gewenning hierbij vaak een rol spelen en dat een urenbeperking alleen kan worden toegekend bij ernstige psychiatrische stoornissen. Een dergelijke situatie doet zich ten aanzien van appellant niet voor. De leverfunctiestoornissen acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenmin zodanig dat deze reden kunnen vormen voor het aannemen van een urenbeperking. In dit verband is van belang dat appellant door de huisarts niet is verwezen naar een specialist in verband met afwijkende leverwaarden en dat hij hiervoor ook geen medicatie gebruikt. De Raad heeft in hetgeen door appellant is aangevoerd geen aanleiding gevonden voor twijfel aan de juistheid van dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts het bestreden besluit niet onzorgvuldige voorbereid in de door appellant bedoelde zin, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de behandelende sector informatie heeft ingewonnen. In het voorgaande ligt besloten dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML, heeft de rechtbank eveneens terecht geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belasting in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. van Ravenstein
IvR