ECLI:NL:CRVB:2015:1181

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
13-4517 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De uitkering werd echter ingetrokken wegens detentie en later heropend. Het Uwv heeft appellant opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid was gedaald naar 25 tot 35%. Appellant was het niet eens met deze herziening en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 2 maart 2015 was appellant aanwezig met zijn advocaat, terwijl het Uwv niet verscheen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct had vastgesteld. De rechtbank had vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellant, inclusief zijn longklachten en andere beperkingen. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat, maar de Raad oordeelde dat er geen onderbouwd medisch oordeel was dat de conclusies van het Uwv in twijfel trok.

De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellant medisch passend waren en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen schadevergoeding of proceskostenveroordeling toegekend. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 april 2015.

Uitspraak

13/4517 WAO
Datum uitspraak: 13 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 juli 2013, 12/4987 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. M.J. Hüsen, advocaat. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als elektromonteur op uitzendbasis voor 40 uur per week. Aan hem is met ingang van 28 juli 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De WAO-uitkering van appellant is ingetrokken per 6 mei 2004 wegens detentie van appellant. De WAO-uitkering is op verzoek van appellant vanaf 3 april 2012 heropend.
1.2.
Het Uwv heeft in verband met een herbeoordeling de arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld. De verzekeringsarts heeft op 21 mei 2012 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van appellant een aantal functies geselecteerd. Overeenkomstig heeft het Uwv appellant bij besluit van 6 juni 2012 bericht dat zijn uitkering met ingang van 7 augustus 2012 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% is herzien.
1.3.
In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 27 augustus 2012 en 10 oktober 2012 geconcludeerd dat de longklachten, de gewichtsproblematiek en de psychische klachten bekend waren en bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling zijn meegewogen en dat daarvoor voldoende beperkingen in de FML zijn opgenomen. Bij beslissing op bezwaar van 12 oktober 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
Na het ingestelde beroep heeft het Uwv bij besluit van 22 mei 2013 (bestreden besluit 2) aan appellant bericht dat het bezwaar alsnog gegrond verklaard wordt verklaard en dat zijn WAO-uitkering met ingang van 7 augustus 2012 (op arbeidskundige gronden) wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd voor zover dit besluit is gewijzigd bij het bestreden besluit 2 en heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 mei 2013 gesteld dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd haar geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om dit standpunt voor onjuist te houden. De opmerking van de verzekeringsarts dat de longklachten progressief zijn, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat appellant op de datum in geding meer beperkingen ondervond dan in de FML zijn opgenomen. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct heeft vastgesteld. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de aan appellant voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat deze functies terecht voor appellant geselecteerd zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zijn beperkingen door het Uwv onderschat zijn. Hij heeft hierbij met name gewezen op zijn longklachten (COPD, Gold II), waardoor hij beperkt is aan blootstelling van dampen, stof, rook en gassen in zijn algemeenheid, zeker als er geen afzuiging op de werkplek aanwezig is, zoals bij de functie productie medewerker industrie (SBC-code 111180). Tevens is onvoldoende gemotiveerd dat de geselecteerde productiefuncties te onderbreken zijn als hij clusterhoofdpijn heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellant is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 22 mei 2013 ongegrond is verklaard. De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellant in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts van
21 mei 2012 en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 augustus 2012 en 21 mei 2013. De rapporten bevatten deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige overwegingen die betrekking hebben op zowel de fysieke als psychische gezondheidstoestand van appellant per 7 augustus 2012. Appellant beschikt over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv.
4.3.
Evenzeer terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid gewezen op het rapport van de arbeidsdeskundige van 29 mei 2012. De Raad heeft ook het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 december 2013 bij het oordeel betrokken. In dit rapport is voldoende inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat de belasting in overeenstemming is met de verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen en ook de Raad is van oordeel dat appellant de werkzaamheden kan verrichten verbonden aan de drie aan de schatting ten grondslag liggende functies.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak voor zover thans aangevallen zal worden bevestigd.
5. Nu het hoger beroep niet slaagt, is er geen plaats voor het toekennen van schadevergoeding. Er is evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

TM