ECLI:NL:CRVB:2015:12

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2015
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
13-2171 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en doorlopende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 1 januari 1985 een WAO-uitkering ontvangt, heeft zich op 16 december 2009 ziek gemeld en verzocht om herziening van zijn uitkering. Het Uwv heeft in een besluit van 19 januari 2010 geoordeeld dat appellant geen recht had op een verhoging van zijn uitkering, omdat er een wachttijd van 104 weken gold. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.

In een later besluit van 28 november 2011 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant herzien, maar appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij vanaf 16 december 2009 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op deze grond van appellant. De verzekeringsarts heeft zich beperkt tot de medische toestand van appellant per 7 januari 2012 en heeft niet onderzocht of appellant eerder, bijvoorbeeld per 14 december 2011, in aanmerking zou komen voor herziening van zijn uitkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een verzekeringsgeneeskundig oordeel te geven over de arbeidsongeschiktheid van appellant vanaf 16 december 2009. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke medische onderbouwing bij besluiten over arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

13/2171 WAO-T
Datum uitspraak: 12 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
22 maart 2013, 12/1559 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/2169 WAO plaatsgehad op
1 december 2014. Partijen zijn niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft met ingang van 1 januari 1985 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, welke uitkering laatstelijk was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2.
Appellant heeft zich op 16 december 2009 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld bij het Uwv. Bij besluit van 19 januari 2010 heeft het Uwv beslist dat appellant vooralsnog geen recht heeft op een verhoging van zijn uitkering. Daarbij heeft het UWV overwogen dat voor deze melding een wachttijd van 104 weken geldt, hetgeen betekent dat zijn WAO-uitkering eerst met ingang van 14 december 2011 kan worden verhoogd. Tevens is vermeld dat, mocht appellant van mening zijn dat er in juli/augustus 2011 nog steeds sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, hij dan een nieuw schriftelijk verzoek kan indienen. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van 19 januari 2010.
1.3.
Op 5 januari 2010 heeft appellant zich ziek gemeld bij zijn werkgever. Bij besluit van
28 november 2011 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 7 januari 2012 herzien op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op die datum 35 tot 45% was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 14 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep onder meer op het standpunt gesteld dat sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf 16 december 2009. De Raad begrijpt het standpunt van appellant aldus dat hij een herziening van zijn WAO-uitkering beoogt met ingang van
14 december 2011 en niet per 7 januari 2012, zoals in het bestreden besluit is bepaald.
4. De Raad stelt vast dat appellant de in overweging 3, laatste volzin, vermelde grond reeds naar voren heeft gebracht in de bezwaarprocedure tegen het hiervoor genoemde besluit van
28 november 2011. De Raad wijst daarbij op het aanvullende bezwaarschrift van 15 februari 2012 en de pleitnota bij alsmede het verslag van de hoorzitting van 29 mei 2012. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep verwezen naar informatie van zijn huisarts uit december 2009.
5. In het verweerschrift in eerste aanleg van 14 november 2012, geregistreerd onder zaaknummer 12/1867 bij de rechtbank en 13/2169 WAO bij de Raad, heeft het Uwv vermeld dat genoemde grond van appellant onderdeel was in bezwaar en in beroep met betrekking tot het bestreden besluit in deze procedure. De Raad stelt evenwel vast dat het Uwv in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd voorbij is gegaan aan deze grond van appellant. De enkele overweging in het bestreden besluit van 14 augustus 2012 dat het Uwv dient uit te gaan van de door de werkgever verstrekte gegevens, houdt immers geen heroverweging in van het besluit van 28 november 2011 voor zover daartegen door appellant de medische grond is aangevoerd dat hij vanaf 16 december 2009 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest. De Raad acht daarbij van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich blijkens haar rapport van 12 juli 2012 heeft beperkt tot appellants medische toestand per 7 januari 2012 en niet heeft onderzocht of appellant in medisch opzicht reeds op een eerdere datum, zoals
14 december 2011, in aanmerking zou kunnen komen voor herziening van zijn
WAO-uitkering wegens toegenomen klachten vanaf 16 december 2009. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is, omdat het een deugdelijke medische grondslag ontbeert ten aanzien van de geclaimde toegenomen arbeidsongeschiktheid vanaf 16 december 2009.
6. Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv opdracht te geven het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daarbij zal het Uwv alsnog een verzekeringsgeneeskundig oordeel dienen te geven over de grond van appellant dat hij vanaf 16 december 2009 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) V. van Rij

NW