In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die sinds 1999 arbeidsongeschikt is, heeft verschillende keren geprobeerd een uitkering te verkrijgen, maar zijn aanvragen zijn steeds afgewezen op basis van de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft vastgesteld dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak en dat de bevindingen van de verzekeringsarts deugdelijk zijn gemotiveerd. De geselecteerde functies zijn medisch passend voor appellant, ondanks zijn psychische en fysieke klachten. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond had verklaard, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand heeft gelaten. De Raad heeft ook de proceskosten van appellant in hoger beroep vergoed, maar het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om overtuigend bewijs te leveren voor hun claims.