ECLI:NL:CRVB:2015:1318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
13-6901 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Wajong-uitkering na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellante, die in 2009 een aanvraag indiende vanwege angst- en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank onderschreef de conclusie van het Uwv dat appellante niet langer arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts en een psychiatrisch onderzoek door psychiater P.J.H. Notten. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen structurele functionele beperkingen meer waren, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 20 april 2013.

Appellante betwist in hoger beroep de juistheid van deze conclusie en stelt dat haar klachten niet zijn veranderd. Ze verwijst naar eerdere medische gegevens, maar de Raad oordeelt dat er geen recente informatie is die de beoordeling van het Uwv kan ondermijnen. De Raad concludeert dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om een deskundige in te schakelen. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan op 17 april 2015 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de betrokken partijen en hun vertegenwoordigers aanwezig waren. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat de medische beoordeling voldoende zorgvuldig is uitgevoerd.

Uitspraak

13/6901 WWAJ
Datum uitspraak: 17 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 november 2013, 13/3208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft de gronden van het hoger beroep op 30 september 2014 aangevuld. Hierop heeft het Uwv gereageerd door overlegging van een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 oktober 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2015. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1981, heeft op 18 juni 2009 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Hierbij heeft zij aangegeven dat zij als gevolg van angst- en psychische klachten niet in staat is om te werken.
1.2.
Met ingang van 18 juni 2009 heeft het Uwv aan appellante een Wajong-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Op 17 september 2012 is appellante in het kader van een heronderzoek gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts. Deze arts heeft informatie opgevraagd bij de behandelend sector en appellante psychisch onderzocht. Op verzoek van de verzekeringsarts heeft psychiater P.J.H. Notten bij appellante een psychiatrisch onderzoek verricht en op
28 januari 2013 daarover gerapporteerd. Op basis van de bevindingen van psychiater Notten heeft de verzekeringsarts in zijn rapport van 8 februari 2013 geconcludeerd dat bij appellante geen sprake (meer) is van structurele functionele beperkingen als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Bij besluit van 19 februari 2013 heeft het Uwv om die reden de
Wajong-uitkering van appellante met ingang van 20 april 2013 beëindigd. Het Uwv stelt zich daarbij op het standpunt dat appellante niet langer arbeidsongeschikt is in de zin van de Wajong.
1.4.
Bij besluit van 15 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 februari 2013, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 mei 2013, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de in 1.4 vermelde conclusie van het Uwv onderschreven. Daartoe is overwogen dat psychiater Notten in de psychiatrische expertise van
28 januari 2013 de conclusie heeft geformuleerd dat in het geval van appellante geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld en om die reden geen therapeutisch advies kan worden gegeven. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de conclusie van psychiater Notten onderschreven. De in het dossier beschikbare informatie van de behandelend sector ziet op het tijdvak 1997 tot en met 2009. Voorts blijkt uit het dossier dat appellante sinds 2009 niet meer in behandeling is voor haar psychische klachten. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit dan ook op een deugdelijke medische grondslag en bestaat er geen aanleiding een deskundige te benoemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij als gevolg van haar psychische klachten niet in staat is om te werken. Daartoe heeft zij verwezen naar de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector. Appellante betwist dat haar belastbaarheid is gewijzigd. Het gegeven dat zij sinds 2009 niet meer onder behandeling staat is gelegen in het feit dat die behandelingen niet hielpen. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad (uitspraak van 11 januari 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AG8665) is aangevoerd dat de rechtbank een onafhankelijk medisch deskundige had moeten inschakelen om van verslag en advies te dienen, omdat sprake zou zijn van een situatie waarin de standpunten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en de behandelend sector tegenover elkaar staan.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 oktober 2014, verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad is in de eerste plaats van oordeel dat, gelet op het in 1.3 vermelde onderzoek van de verzekeringsartsen, niet kan worden gezegd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hierbij is van belang dat de verzekeringsarts een dossieronderzoek heeft verricht, informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector en appellante op het spreekuur psychisch heeft onderzocht. Daarnaast heeft hij, teneinde de medische problematiek op juiste wijze in te schatten, een psychiatrische expertise laten verrichten door psychiater Notten. In het rapport van 8 februari 2013 heeft de verzekeringsarts de in 1.3 vermelde conclusie van psychiater Notten overgenomen en vastgesteld dat bij appellante niet langer sprake is van structurele functionele beperkingen als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, na een dossieronderzoek, het standpunt van de primaire verzekeringsarts onderschreven.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank - onder verwijzing naar de conclusies van het verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek en van de psychiater Notten zoals neergelegd in zijn expertise van 28 januari 2013 - geen aanleiding gezien om aan de juistheid van die conclusies te twijfelen.
4.4.
De in het dossier aanwezige informatie waarnaar appellante verwijst, ziet, zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, op de periode 1997 tot 2009. Namens appellante zijn zowel in beroep als in hoger beroep geen recente medische gegevens in het geding gebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de beoordeling van de zijde van het Uwv van de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding. Anders dan appellante meent kan uit de informatie van de GZ-psycholoog van 3 november 2010 geen beredeneerd andere visie over de gezondheidstoestand van appellante worden afgeleid dan die van de verzekeringsartsen van het Uwv. Voor het benoemen van een deskundige bestaat dan ook geen aanleiding.
4.5.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) S. Aaliouli

NK