ECLI:NL:CRVB:2015:1326
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en wijziging van subsidieverlening in het kader van persoonsgebonden budget (pgb) en de verplichtingen van de subsidie-ontvanger
In deze zaak gaat het om de intrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was verleend door het Zorgkantoor. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad stelt vast dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden, wat heeft geleid tot de intrekking van het budget en de terugvordering van eerder uitgekeerde bedragen.
De feiten van de zaak tonen aan dat appellante in 2010 een pgb ontving voor zorg die door haar kleinkinderen zou zijn verleend. Echter, tijdens een onderzoek naar mogelijke misbruik van pgb's, bleek dat de zorgverleners kosten in rekening hadden gebracht terwijl appellante in het ziekenhuis was opgenomen en dat er onduidelijkheid bestond over wie daadwerkelijk zorg had verleend. Het Zorgkantoor heeft daarop het pgb ingetrokken en teruggevorderd, wat appellante in beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat het Zorgkantoor terecht gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om het pgb in te trekken, gezien de niet-nakoming van de verplichtingen door appellante. De Raad benadrukt dat appellante zelf verantwoordelijk is voor het inschakelen van hulp bij het voldoen aan haar verplichtingen en dat haar argumenten over taalproblemen en onduidelijkheid over de regelgeving niet opwegen tegen de vastgestelde feiten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.