ECLI:NL:CRVB:2015:1345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
13-5645 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van belastbaarheid van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die sinds 1975 als betonmedewerker werkte, had zich in 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten en vroeg in 2012 een WIA-uitkering aan. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij het medische onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig achtte. De rechtbank concludeerde dat er geen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant waren gemist en dat de verzekeringsartsen de expertise van psychiater Hondema terecht doorslaggevend hadden geacht.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische beperkingen ernstig waren onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad overwoog echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren om de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de door appellant gepresenteerde klachten niet konden worden gegeneraliseerd naar de aanwezigheid van een ernstige psychiatrische ziekte. De Raad bevestigde de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en oordeelde dat appellant voldeed aan de functie-eisen, waaronder de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

13/5645 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 september 2013, 13/1007 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 april 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellant hebben mr. B. Arabaci, advocaat en [naam zoon], zoon van appellant, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Appellant is met
voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door
J. van Dalfsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft sinds 1975 gewerkt als betonmedewerker bij [naam werkgever] Op 10 juni 2010 is hij uitgevallen voor zijn werk wegens psychische klachten. Op
20 maart 2012 heeft hij een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 12 juni 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat voor hem met ingang van 7 juni 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van
19 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het medische onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv
zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen, naast de resultaten van dossieronderzoek en eigen medisch onderzoek, kennis hebben genomen van informatie van de huisarts van appellant en van de behandelend psychiater F. Kaya, terwijl voorts op verzoek van de verzekeringsarts een expertiserapport is uitgebracht door psychiater J.T. Hondema.
1.5.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsartsen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist of onjuist hebben beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht de expertise van psychiater Hondema doorslaggevend kunnen achten. In dit verband heeft de rechtbank mede laten wegen dat de door appellant ingebrachte brief van 5 juli 2013 van psychiaters S. Gülsaçan en S.W. Hofman en sociotherapeut A. Bozyel niet op de datum in geding ziet, terwijl uit het eveneens ingebrachte verslag van augustus 2013 van
orthopedagoog C. Vlas blijkt dat slechts sprake is van een vermoeden van een (licht) verstandelijk beperkt niveau van functioneren, waarbij volgens Vlas de uitkomst minder betrouwbaar is omdat appellant niet tot de leeftijdscategorie van het onderzoek behoort. Van objectiveerbare verdergaande beperkingen is volgens de rechtbank dan ook niet gebleken, zodat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen.
1.6.
Ten slotte heeft de rechtbank zich ook kunnen stellen achter de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de belasting van de geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Ook overigens zijn de functies naar het oordeel van de rechtbank terecht als voor appellant passend aangemerkt. Dat appellant, naar hij stelt, analfabeet is en de Nederlandse taal niet beheerst, doet daaraan niet af, nu de functies wat betreft opleiding niet meer vragen dan enkele jaren basisonderwijs. Appellant voldoet daaraan, terwijl hij voorts in staat moet worden geacht de eenvoudige mondelinge instructies te begrijpen waarvan in de functies sprake is. Daarbij heeft de rechtbank nog mede betrokken dat op grond van artikel 9, onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal een fictieve bekwaamheid is.
2. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat zijn psychische beperkingen ernstig zijn onderschat. Het Uwv heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn zwakbegaafdheid en zijn explosieve stoornis. Door deze combinatie van aandoeningen acht appellant zich, daarbij nog mede gelet op zijn analfabetisme en onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, volledig arbeidsongeschikt.
3.1.
De Raad overweegt als volgt.
3.2.1.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn om de conclusies van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellant in twijfel te trekken, is juist. In het bijzonder wordt de rechtbank gevolgd in haar overwegingen dat en waarom de verzekeringsartsen beslissende betekenis hebben kunnen toekennen aan de bevindingen en conclusies waartoe psychiater Hondema is gekomen in zijn expertiserapport. De Raad voegt daaraan nog toe dat het rapport van Hondema blijk geeft van een voldoende uitvoerig en ook anderszins zorgvuldig onderzoek, terwijl de conclusies van deze psychiater inzichtelijk en overtuigend zijn onderbouwd. Die conclusies komen er in de kern op neer dat de door appellant gepresenteerde klachten niet kunnen worden gegeneraliseerd naar de aanwezigheid van een ernstige psychiatrische ziekte, maar vooral dienen te worden geïnterpreteerd in het licht van aanpassingsproblematiek aan een complexe sociale situatie.
3.2.2.
De verzekeringsarts heeft, mede in het licht van de bevindingen en conclusies van
Hondema, appellant beperkt geacht in het hanteren van stressvolle situaties en hem aangewezen geacht op werk met een duidelijke, niet wisselende structuur en een overzichtelijke taakstelling. Onregelmatige diensten en nachtdiensten dienen niet voor te komen. Ook zijn beperkingen aangenomen wat betreft omgaan met emoties en sociale interacties. Appellant heeft ook in hoger beroep geen op de datum in geding betrekking hebbende objectief medische informatie ingebracht waaruit kan blijken dat met de door de verzekeringsartsen in aanmerking genomen beperkingen onvoldoende recht is gedaan aan zijn situatie en dat verdergaande beperkingen aangewezen zouden zijn. Het schrijven van psychiater F. Jesserun van 19 februari 1996, waarnaar namens appellant in het beroepschrift is verwezen, legt reeds onvoldoende gewicht in de schaal nu dit schrijven dateert van geruime tijd voor de in geding zijnde datum 7 juni 2012. In het voorgaande ligt besloten dat geen aanleiding wordt gezien voor raadpleging van een onafhankelijk deskundige.
3.3.
De overwegingen van de rechtbank en het daarop gebaseerde oordeel over de juistheid van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, worden eveneens onderschreven. Er zijn geen aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat de bij de schatting betrokken functies in medisch opzicht buiten het bereik van appellant zouden liggen. Ook wat betreft de overige functie-eisen, in het bijzonder de eisen met betrekking tot opleiding en mondelinge beheersing van de Nederlandse taal, is door de rechtbank op juiste gronden, onder verwijzing naar de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 18 december 2012 daarover verstrekte toelichting, overwogen dat appellant geacht moet worden daaraan te voldoen. Daarbij heeft de Raad nog mede van belang geacht dat appellant een zeer aanzienlijk arbeidsverleden van ruim 35 jaar in Nederland heeft als betonwerker.
3.4.
Gelet op de overwegingen onder 3.2.1 tot en met 3.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.5.
Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) B. Fotchind

TM