ECLI:NL:CRVB:2015:1363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
13-4319 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich op 17 januari 2011 ziek meldde wegens hoofdpijn en nekklachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij met ingang van 14 januari 2013 geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het Uwv handhaafde zijn standpunt dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor passende functies.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv gebaseerd was op een voldoende zorgvuldig onderzoek en een draagkrachtige medische onderbouwing. De verzekeringsarts had de medische gegevens van appellant, waaronder informatie van zijn behandelend neuroloog en huisarts, in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank had geen aanleiding gezien om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten, en ook in hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat de door appellant overgelegde medische informatie van PsyQ geen nieuwe gezichtspunten bood die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de eerdere uitspraak wordt bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

13/4319 WIA
Datum uitspraak: 17 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
19 juli 2013, 13/3126 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft informatie van PsyQ overgelegd waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yeniasci en M. Erbek, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk via een ingenieursbureau voor 40 uur per week werkzaam bij [naam werkgever A]. Hij heeft zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, op 17 januari 2011 ziek gemeld wegens hoofdpijn, nekklachten en bijkomende klachten aan zijn rechter arm.
1.2.
Bij besluit van 11 december 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 14 januari 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen, vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geschikt is voor passende functies, waarvan hem voorbeelden zijn voorgehouden en waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de beoordeling door de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De beoordeling berust op een voldoende zorgvuldig onderzoek en beide artsen hebben hun conclusies naar behoren gemotiveerd. Uit hun rapporten blijkt van een uitgebreid lichamelijk en psychisch onderzoek en dat er voldoende rekening is gehouden met de ziektegeschiedenis van appellant. Appellant heeft niet aangegeven met welke medische gegevens de verzekeringsartsen nog rekening hadden moeten houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
20 juni 2013 voldoende gemotiveerd dat de door appellant in beroep overgelegde medische informatie geen nieuwe gezichtspunten toevoegt aan hetgeen in heroverweging reeds is overwogen. Nu de rechtbank geen aanleiding ziet de beoordeling van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden, ziet zij ook geen aanleiding voor benoeming van een deskundige.
2.2.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geen grond gezien voor twijfel aan de geschiktheid van de geduide functies. De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapporten de signaleringen in de geduide functies van een voldoende deugdelijke motivering voorzien.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij vanwege zijn klachten volledig arbeidsongeschikt is. Er heeft onvoldoende onderzoek plaatsgevonden en er is niet of nauwelijks rekening gehouden met zijn ziektegeschiedenis
.Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant medische informatie van PsyQ van 27 juni 2013 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft onder overlegging van rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 en 23 september 2013 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Dat wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij reeds in beroep heeft gesteld. Vastgesteld wordt dat de verzekeringsarts op grond van informatie van de behandelend neuroloog en de huisarts als diagnoses hoofdpijn, discopathie cervicaal/HNP en spanningsklachten heeft gesteld. De in verband hiermee door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook na beoordeling van de in bezwaar verkregen medische informatie gemotiveerd onderschreven. In beroep heeft appellant wederom gegevens van zijn huisarts in het geding gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 juni 2013 geconcludeerd dat deze gegevens geen nieuwe gezichtspunten toevoegen aan hetgeen hij op 28 maart 2013 heeft geconcludeerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit gebaseerd is op een voldoende zorgvuldig onderzoek en op een voldoende draagkrachtige medische onderbouwing. De beschikbare medische informatie is kenbaar betrokken in de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken en de bevindingen zijn op inzichtelijke wijze gerapporteerd en bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat in de FML zijn beperkingen zijn onderschat.
4.2.
Naar aanleiding van de door appellant in hoger beroep overgelegde stukken van PsyQ heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 september 2013 gesteld dat met het door de psychiater weergegeven matig persoonlijk en sociaal functioneren voldoende rekening is gehouden met de aangenomen beperkingen in de betreffende rubrieken van de FML. In zijn rapport van 23 september 2013 heeft hij erop gewezen dat de psychiater, afgezien van problemen in regulatie van stemming, agressie en momenten dat appellant dysfoor kan zijn, bij zijn onderzoek geen andere afwijkingen heeft vastgesteld. Er zijn volgens de psychiater geen aanwijzingen voor een stemmingsstoornis. Gelet op deze beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv het ingenomen standpunt gehandhaafd. De Raad volgt het Uwv hierin.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde functionele mogelijkheden, is er, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, geen reden voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) S. Aaliouli

NK