ECLI:NL:CRVB:2015:140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
12-6582 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een WIA-uitkering na tussenuitspraak over medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de herziening van een WIA-uitkering voor betrokkene, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) was geweigerd. De Raad had eerder, op 8 augustus 2014, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit niet berustte op een deugdelijk gemotiveerde medische grondslag. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft appellant rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige ingezonden, waaruit bleek dat het geconstateerde gebrek was hersteld.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep, W.M. Koek, heeft in zijn rapport van 2 september 2014 aanvullende beperkingen vastgesteld op basis van de bevindingen van psychiater A.M. van der Loo. Deze bevindingen betroffen lichte sociale en energetische beperkingen in de belastbaarheid van betrokkene. De arbeidsdeskundige heeft bevestigd dat de functies die voor betrokkene waren geselecteerd, met de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), nog steeds geschikt waren. De Raad heeft geoordeeld dat de rapporten voldoende recht deden aan de klachten van betrokkene en dat de eerder geconstateerde gebreken in het bestreden besluit waren hersteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze een opdracht gaf aan appellant om een nieuw besluit te nemen, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, tot een bedrag van € 980,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/6582 WIA
Datum uitspraak: 16 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 november 2012, 10/1602 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 8 augustus 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2693) een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft appellant bij brief van 19 september 2014 rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden. Hierop heeft betrokkene bij brief van 2 oktober 2014 zijn zienswijze gegeven.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat, alsmede naar de in de tussenuitspraak in 4.1 en 4.2 gegeven overwegingen, leidend tot het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijk gemotiveerde medische grondslag.
2.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft appellant een rapport van 2 september 2014 van verzekeringsarts bezwaar en beroep W.M. Koek ingezonden. In dit rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de deskundige A.M. van der Loo, psychiater, heeft vastgesteld dat bij betrokkene lichte sociale en energetische beperkingen in de belastbaarheid en inzetbaarheid aan de orde zijn, met name ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van anderen, het uiten van eigen gevoelens en het samenwerken. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen met betrekking tot sociaal functioneren en deze vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 september 2014. Ten aanzien van de energetische beperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat hiermee in de FML al rekening gehouden is. Bij rapport van 15 september 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat met de aangescherpte FML de voor betrokkene geselecteerde functies onveranderd geschikt zijn te achten.
2.2.
Namens betrokkene is in reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat met de aangenomen beperkte urenbeperking in de FML niet voldoende tegemoet is gekomen aan de bevindingen en de conclusies van
deskundige Van der Loo.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Met het rapport van 2 september 2014, in aanvulling op de eerdere verzekeringsgeneeskundige rapporten, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het in de tussenuitspraak gesignaleerde gebrek in de medische grondslag van het bestreden besluit hersteld. Gelet op het rapport van 20 juni 2012 van psychiater Van der Loo en zijn aanvulling daarop in zijn brief van 15 november 2013, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het opnemen van aanvullende beperkingen in de FML van 4 september 2014, in voldoende mate rekening gehouden met de conclusies van psychiater Van der Loo. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de conclusies van psychiater Van der Loo, gelet op het systeem van het CBSS, niet “één op één” zijn over te nemen in een FML. Omdat de FML een “lichte” beperking, zoals door de deskundige is aangegeven bij “het hanteren emotionele problemen van anderen”, “het uiten van gevoelens” en “het samenwerken” niet kent, is de zwaardere variant “beperkt” aangenomen op de items 2.6, 2.7 en 2.9 van de FML. Daarmee is in voldoende mate rekening gehouden met de bevindingen en de conclusies van de deskundige. Ten aanzien van de urenbeperking wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat met de (beperkte) urenbeperking ook voldoende recht wordt gedaan aan de bevindingen en conclusies van de deskundige en aan de klachten van betrokkene. Met de vastgestelde urenbeperking in de FML wordt gewaarborgd dat betrokkene, die voor zijn uitval 53 uur per week werkte, niet langer dan acht uur per dag, veertig uur per week, zal werken. Uit het vorenstaande volgt dat, gelet op de rapporten van psychiater Van der Loo en prof. Abraham-Inpijn in onderling verband bezien alsmede gelet op de verzekeringsgeneeskundige rapporten en de in de FML van 4 september 2014 neergelegde beperkingen, in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de klachten van betrokkene.
3.2.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na daartoe overleg te hebben gepleegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, inzichtelijk aangegeven dat met de nadere aanpassing van de FML de voor betrokkene geselecteerde functies geschikt blijven. Dit betekent dat appellant terecht heeft geweigerd een WIA-uitkering aan betrokkene toe te kennen.
4.1.
Uit hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak, bezien in samenhang met het vorenstaande, volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat aan het besluit van
22 maart 2010 (bestreden besluit) een gebrek kleefde. In zoverre slaagt het hoger beroep van appellant niet.
4.2.
Aangezien het door de rechtbank en in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit met de nadere rapporten genoemd in 2.1, is hersteld en het bestreden besluit nu voorzien is van een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag, wordt de aangevallen uitspraak, voor zover hierbij een opdracht is gegeven aan appellant om een nieuw besluit te nemen, vernietigd. Gelet op de uitkomsten van het medisch en arbeidskundig onderzoek, worden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
5. Er is aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in verband met verleende rechtsbijstand in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover opdracht is gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in rechte in stand blijven;
  • veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene ten bedrage van in totaal € 980,-;
  • bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 466,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) P. Boer

MK