In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de herziening van een WIA-uitkering voor betrokkene, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) was geweigerd. De Raad had eerder, op 8 augustus 2014, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit niet berustte op een deugdelijk gemotiveerde medische grondslag. Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft appellant rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige ingezonden, waaruit bleek dat het geconstateerde gebrek was hersteld.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep, W.M. Koek, heeft in zijn rapport van 2 september 2014 aanvullende beperkingen vastgesteld op basis van de bevindingen van psychiater A.M. van der Loo. Deze bevindingen betroffen lichte sociale en energetische beperkingen in de belastbaarheid van betrokkene. De arbeidsdeskundige heeft bevestigd dat de functies die voor betrokkene waren geselecteerd, met de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), nog steeds geschikt waren. De Raad heeft geoordeeld dat de rapporten voldoende recht deden aan de klachten van betrokkene en dat de eerder geconstateerde gebreken in het bestreden besluit waren hersteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze een opdracht gaf aan appellant om een nieuw besluit te nemen, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, tot een bedrag van € 980,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.