ECLI:NL:CRVB:2015:1427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. Hillen
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van gezamenlijke huishouding en intrekking van bijstand op basis van onvoldoende bewijs
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft appellante die sinds 13 december 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had de bijstand van appellante per 12 juni 2012 ingetrokken, omdat zij volgens het college een gezamenlijke huishouding voerde met K, haar ex-partner, zonder dit te melden. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen van het college onvoldoende bewijs boden voor de conclusie dat K zijn hoofdverblijf had in de woning van appellante. De verklaringen van appellante en K gaven geen eenduidig beeld van hun leefsituatie. De Raad stelde vast dat het college niet adequaat had doorgevraagd over de frequentie van K's verblijf en dat er geen sluitend bewijs was voor de gezamenlijke huishouding. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. Tevens werd het college veroordeeld tot schadevergoeding en vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.