ECLI:NL:CRVB:2015:1439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
13-5932 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellante had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de uitkomsten daarvan. Appellante was van mening dat zowel het medisch als het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante beoordeeld en vastgesteld dat deze voornamelijk een herhaling waren van de eerder aangevoerde gronden. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rapporten van de verzekeringsartsen bevatten voldoende onderbouwing voor de vaststelling van de belastbaarheid van appellante. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies, ondanks de wijziging in het uurloon en het aantal arbeidsplaatsen, passend waren voor appellante, die nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank om het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te passeren zonder een proceskostenveroordeling toe te kennen aan appellante. De Raad oordeelde dat niet aannemelijk was gemaakt dat appellante door het motiveringsgebrek was benadeeld. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en werd de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/5932 WIA
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
26 september 2013, 13/1810 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. A. van den Os. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was voor 30 uur per week werkzaam als leerling verzorgende toen zij op
23 mei 2010 uitviel door een actieve Lyme-infectie. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts op 8 oktober 2012 geconcludeerd dat appellante in staat kan worden geacht te functioneren in energetisch niet al te zwaar werk, gedurende maximaal 4 uur per dag en maximaal 24 uur per week. Hierop heeft een arbeidsdeskundige een drietal functies geselecteerd waarvan het Uwv heeft gesteld dat deze functies passen bij de belastbaarheid van appellante omdat rekening is gehouden met de urenbeperking en een geringe belasting. Het verlies aan verdiencapaciteit komt daarmee op ongeveer 26%. Bij besluit van
19 oktober 2012 heeft het Uwv appellante niet in aanmerking gebracht voor een
WIA-uitkering per 24 april 2012. Bij besluit van 15 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante daartegen ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek of aan de juistheid van de uitkomsten daarvan. In het kader van het arbeidsdeskundig onderzoek zijn functies geselecteerd die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, te weten kassamedewerker (SBC-code 317030), besteller pakketten (SBC-code 282102) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334). De rechtbank heeft vastgesteld dat actualisering van de functies pas in de beroepsfase heeft plaatsgevonden, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 14 augustus 2013 gerapporteerd dat gebleken is dat de volgorde van de functies gelijk blijft, maar dat het uurloon bij enkele functies wijzigt evenals het aantal arbeidsplaatsen. Appellante is daarmee 33,87%, dus nog steeds minder dan 35%, arbeidsongeschikt. Hoewel het bestreden besluit met deze wijziging lijdt aan een motiveringsgebrek, is het de rechtbank niet gebleken - en overigens ook niet gesteld - dat appellante hierdoor in haar belangen is geschaad. Daarom heeft de rechtbank dit verzuim met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd.
3.1.
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft daartoe aangevoerd dat zowel het medisch als het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, heeft appellante een rapport van mr. G.J. Kruithof, verzekeringsarts van
22 december 2014 in geding gebracht. Uit dit rapport komt naar de mening van appellante naar voren dat onvoldoende beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv in aanmerking zijn genomen en dat ten onrechte geen verdergaande urenbeperking is aanvaard. Zij heeft hiervoor ook gewezen op het arbeidskundig onderzoeksrapport van bureau eMMe uit mei 2012. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn niet alleen in de bezwaarprocedure nieuwe functies aan de beoordeling ten grondslag gelegd, die niet aan appellante kenbaar zijn gemaakt voorafgaand aan de beslissing op bezwaar, maar ook zijn deze functies eerst in beroep geactualiseerd. Appellante blijft van mening dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor haar. Tevens is zij van mening dat de gang van zaken ook moet leiden tot een proceskostenveroordeling van het Uwv.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat de hoger beroepsgronden voornamelijk een herhaling vormen van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de aangevoerde gronden geen reden geven voor het oordeel dat het onderzoek naar de medische beperkingen van appellante niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft met juistheid gewezen op de rapporten van de verzekeringsarts van 22 maart 2012 en 8 oktober 2012 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 februari 2013. De rapporten bevatten deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige overwegingen die betrekking hebben op zowel de fysieke als psychische gezondheidstoestand van appellante per 25 december 2012. Het door appellante in geding gebrachte rapport van Kruythof biedt, zoals ook door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is opgemerkt in het rapport van 4 februari 2015, onvoldoende concrete medische aanknopingspunten om te oordelen dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellante niet juist hebben beoordeeld. De gegevens van de behandelend sector hebben de verzekeringsartsen bij de beoordeling betrokken en niet gesteld kan worden dat de verzekeringsartsen geen bekendheid hebben met het ziektebeeld Lyme.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij is met juistheid verwezen naar de rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Ook als de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen ongeschikt zou zijn, de Raad kan dit in in het midden laten, resteren er voldoende functies voor appellante. In de rapporten van
14 februari 2013 en 14 augustus 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in vervolg op het rapport van de arbeidsdeskundige van 11 februari 2013 is overtuigend en inzichtelijk beargumenteerd dat appellante de werkzaamheden kan verrichten verbonden aan de overige geselecteerde functies waarin de belasting in overeenstemming is met haar verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen.
4.4.
De rechtbank heeft het motiveringsgebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd zonder appellante een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb toe te kennen. De rechtbank heeft gelet op de omstandigheden van het geval, kunnen besluiten geen gebruik te maken van de in artikel 8:75 neergelegde bevoegdheid het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van haar bezwaar en beroep heeft gemaakt. Niet aannemelijk is gemaakt dat appellante door het motiveringsgebrek is benadeeld.
4.5.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor vergoeding van schade is dus geen aanleiding.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

NK