ECLI:NL:CRVB:2015:1440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
13-1064 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een IVA-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante was vanaf 23 september 2010 in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering, omdat zij 100% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een herbeoordeling op 2 december 2011, heeft het Uwv besloten dat de hoogte van haar uitkering niet zou wijzigen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat zij meende recht te hebben op een IVA-uitkering. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond in een beslissing op 31 mei 2012.

De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten dat appellante per 2 december 2011 niet in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering. De rechtbank baseerde dit oordeel op de inschatting van de verzekeringsarts, die op basis van medische informatie concludeerde dat er een redelijke verwachting was dat de belastbaarheid van appellante zou verbeteren. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de verzekeringsarts niet had gekeken naar de mogelijkheid dat de blijvende beperkingen van appellante tot volledige arbeidsongeschiktheid zouden leiden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep gegrond verklaard, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1280,32, en moet het Uwv het griffierecht van € 160,- vergoeden.

Uitspraak

13/1064 WIA
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
17 januari 2013, 12/1648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015. Appellante is verschenen met bijstand van J.E. Eshuis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.R. Bos.
OVERWEGINGEN
1. Het Uwv heeft appellante met ingang van 23 september 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij 100% arbeidsongeschikt is. Op 2 december 2011 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Bij besluit van 2 januari 2012 heeft het Uwv appellante bericht dat de hoogte van haar uitkering niet wijzigt. Tegen dit besluit heeft appellante een bezwaarschrift ingediend, omdat zij meent in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering. Bij de beslissing op bezwaar van 31 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht en op goede gronden appellante met ingang van 2 december 2011 niet in aanmerking heeft gebracht voor een IVA-uitkering. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, gelet op de informatie uit de behandelend sector, per 2 december 2011 uit kon gaan van een redelijke of goede verwachting dat de belastbaarheid van appellante voor wat betreft haar heupklachten zou verbeteren. Uit de door appellante overgelegde medische stukken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten dan wel op korte termijn niet kan worden verwacht.
3.1. Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft daartoe aangevoerd dat niet alleen sprake is van een ernstige chronische osteomyelitis waarbij geen sprake is van een herstelmogelijkheid, maar tevens van ernstige heupproblematiek waarbij ook geen sprake is van een kans op herstel. Zij heeft er daarbij op gewezen dat na de operatie van november 2012 haar klachten niet zijn afgenomen maar alleen nog maar zijn toegenomen.
3.2. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. In hoger beroep is in geschil of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat zij recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3. In de uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) heeft de Raad overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Daarnaast is in deze uitspraak overwogen dat, in het geval betrokkene bezwaar heeft gemaakt, de bezwaarverzekeringsarts de inschatting van de duurzaamheid dient te heroverwegen, rekening houdend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn en bekend geworden zijn, maar slechts voor zover die gegevens betrekking hebben op de datum met ingang waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door het bestuursorgaan niet is aangenomen.
4.4. In de uitspraak van 16 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027) heeft de Raad overwogen dat de omstandigheid dat de behandeling - achteraf gezien - geen dan wel minder verbetering heeft gebracht dan was te verwachten, geen grond is om aan te nemen dat de verwachting van de bezwaarverzekeringsarts die bestond ten tijde van in dit geding van belang, voor onjuist moet worden gehouden. Uitgegaan moet immers worden van de inschatting die de bezwaarverzekeringsarts ten tijde van zijn beoordeling kan maken op grond van de voorhanden zijnde medische informatie.
4.5. In de uitspraak van 25 juli 2014 (ECLI:Nl:CRVB:2014:2519) heeft de Raad overwogen dat in een (bijzonder) geval, waarin de verzekeringsgeneeskundige beoordeling uitwijst dat sprake is van zeer aanzienlijke en blijvende (arbeids)beperkingen, het Uwv ter onderbouwing van het standpunt dat geen recht bestaat op een IVA-uitkering omdat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, niet zal kunnen volstaan met de enkele inschatting door de verzekeringsarts dat de belastbaarheid op een slechts beperkt (deel)terrein of in een slechts beperkte mate nog zal kunnen verbeteren. Tevens zal in een dergelijk geval aan de hand van een toereikend arbeidskundig onderzoek aannemelijk moeten worden gemaakt dat aan die beperkte verbetering van de belastbaarheid relevantie toekomt voor de beoordeling van de mogelijkheden die de betrokkene heeft om weer aan het arbeidsleven deel te nemen en voor het door hem daaraan te ontlenen verdienvermogen. Indien immers reeds op grond van de door de verzekeringsarts als blijvend beoordeelde beperkingen zou moeten worden geconcludeerd tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, komt aan de voorziene beperkte verbetering van de belastbaarheid geen betekenis toe bij de beantwoording van de vraag of sprake is van volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid in de zin van even vermeld artikel.
4.6. Bij appellante is sprake van zowel beperkingen ten gevolge van chronische osteomyelitis als van beperkingen ten gevolge van heupklachten. Onomstreden is dat de beperkingen ten gevolge van de chronische osteomyelitis blijvend zijn. Eerst tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Uwv onderzoek gedaan of de beperkingen ten gevolge van de chronische osteomyelitis leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 maart 2013 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 maart 2013, als in hoger beroep ingebracht, komt naar voren dat voor appellante ondanks de chronische osteomyelitis, uitgaande van de medische situatie van appellante op de datum in geding, nog functies zijn te selecteren waaruit een resterende verdiencapaciteit blijkt. De Raad kan zich met deze conclusie verenigen. Met juistheid heeft het Uwv gesteld dat de kans dat op den duur een verdere afknelling van de zenuw mogelijk is niet van belang is voor de beoordeling van de medische situatie op de datum in geding.
4.7. Daarnaast heeft appellante heupklachten. Naar het oordeel van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen concluderen dat op de datum in geding, een redelijke kans bestaat voor verbetering van de belastbaarheid van appellante naar aanleiding van haar heupklachten en dat ook uit het schrijven van de behandelend orthopedisch chirurg van 14 december 2011, zijnde slechts twaalf dagen na de datum in geding, niet naar voren komt dat er geen kans op verbetering van de heupfunctie bestaat.
4.8. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak niet onderkend dat niet door een arbeidsdeskundige is bezien of niet reeds de door de verzekeringsarts als blijvend aangemerkte arbeidsbeperkingen tot volledige arbeidsongeschiktheid leiden. De aangevallen uitspraak kan daarom niet in stand blijven en komt met het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Aangezien de Raad zich kan verenigen met de uiteindelijk in hoger beroep gegeven toelichtingen van de zijde van het Uwv is er aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten.
5. Nu eerst in hoger beroep sprake is van een toereikende motivering van het bestreden besluit bestaat er aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1225,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand en op
€ 55,32 voor in hoger beroep gemaakte reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 31 mei 2012;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1280,32;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

NK