ECLI:NL:CRVB:2015:1442

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
13-6163 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich ziek had gemeld wegens psychische klachten en rugklachten, had geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv had in 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 27 september 2012 geen recht op een WIA-uitkering had, wat door de rechtbank werd bevestigd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was en dat haar beperkingen waren onderschat. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde dit oordeel en oordeelde dat appellante in staat was om de voor haar geselecteerde functies te vervullen, waarbij haar belastbaarheid in acht was genomen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

13/6163 WIA
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 september 2013, 13/1532 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. van der Meulen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Appellante heeft nadere medische stukken ingediend waarop het Uwv, onder overlegging van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015. Appellante is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als rayonleidster in een schoonmaakbedrijf, heeft zich vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving op
30 september 2010 ziek gemeld wegens psychische klachten en rugklachten.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 31 augustus 2012 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 27 september 2012 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 8 februari 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. In zijn rapport stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de beperkingen zoals vermeld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) logisch en inzichtelijk uit de dossiergegevens volgen en aansluiten bij de informatie van de behandelend sector en bij de gegevens verkregen bij eigen onderzoek. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen adequaat vastgesteld.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare medische gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld.
2.2. Voorts is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellante in de voor haar geselecteerde functies niet wordt overschreden.
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek naar haar beperkingen onvoldoende zorgvuldig is geweest. Ten onrechte heeft het Uwv nagelaten haar nader te laten onderzoeken door een onafhankelijk medisch deskundige. Voorts zijn haar beperkingen onderschat. Ten onrechte is geen urenbeperking en geen beperking op aspect 1.9.9 (ten aanzien van werk zonder verhoogd persoonlijk risico) aangenomen. Ten slotte stelt appellante niet in staat te zijn om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. Zo wordt haar belastbaarheid ten aanzien van doelmatig handelen in de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur, en productiemedewerker industrie overschreden. Wanneer zij weer met veel inspanning normaal zou proberen te functioneren, zou dit enkel leiden tot een toename van haar klachten en daarbij tot een excessief ziekteverzuim. Gezien de aard van haar klachten is het niet onaannemelijk dat er sprake zal zijn van een zodanig ziekteverzuim dat tewerkstelling van appellante in redelijkheid niet kan worden verlangd van een werkgever.
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht op het spreekuur en dossierstudie verricht. Bij zijn beoordeling heeft de verzekeringsarts rapporten van de GGZ, van een psychodiagnostisch onderzoek, alsmede van een arbeidskundig en psychologisch onderzoek van Adapt meegenomen. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante gezien op de hoorzitting en dossierstudie verricht. Nu de verzekeringsartsen al vanaf de primaire fase in ruime zin beschikten over medische informatie van de behandelend sector en er geen onduidelijkheid bestond over de aard en ernst van de aandoening van appellante, heeft het Uwv terecht geen reden gezien om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
4.2. Voorts heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat op grond van de beschikbare medische gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is, na het meewegen van de door appellante overgelegde medische informatie, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom de bezwaren van appellante tegen deze vaststelling niet slagen. In dit kader wordt benadrukt dat het tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts behoort om ziekten of gebreken te herleiden naar arbeidsbeperkingen. Naar aanleiding van de vaststelling dat bij appellante sprake is van een licht verstandelijke beperking, een persoonlijkheidsstoornis en ADHD, heeft de verzekeringsarts beperkingen voor appellante aangenomen in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze gemotiveerd onderschreven. De in beroep en in hoger beroep door appellante overgelegde stukken geven geen aanleiding tot twijfel aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van de verzekeringsartsen of aan de juistheid van de uitkomsten daarvan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is met de klachten genoemd in deze stukken al rekening gehouden bij de beoordeling. De noodzaak voor het aannemen van een urenbeperking of een beperking op aspect 1.9.9 is niet nader onderbouwd met objectief medische gegevens.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, wordt met de rechtbank geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante de geselecteerde functies kan vervullen met inachtneming van haar beperkingen. De signaleringen zijn naar behoren gemotiveerd. Afdoende is toegelicht waarom de belastbaarheid van appellante ten aanzien van doelmatig handelen in deze functies niet wordt overschreden. Hierbij wordt ten slotte nog benadrukt dat voor appellante functies zijn geselecteerd die expliciet aansluiten bij haar belastbaarheid. Op die manier wordt overbelasting voorkomen. Veelvuldig ziekteverzuim door overbelasting is dan ook niet te verwachten in deze functies.
4.4. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Hieruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade, bestaande uit de wettelijke rente, moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

NK