ECLI:NL:CRVB:2015:1453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
13-4629 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Wet WIA na afwijzing door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Mulderij-Anker, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 3 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit werd in een eerder stadium door de rechtbank bevestigd.

De rechtbank had geoordeeld dat niet voldoende vaststond dat de functie van 'Samensteller kunststof- en rubberindustrie' geschikt was voor appellant, omdat er twijfels bestonden over de medische geschiktheid. Desondanks concludeerde de rechtbank dat er voldoende andere functies waren om de arbeidsongeschiktheidsschatting op te baseren, en dat appellant niet in aanmerking kwam voor een uitkering. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank tegenstrijdige oordelen had geveld en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig was. De Raad concludeerde dat de arbeidsongeschiktheidsschatting voldeed aan de wettelijke vereisten en dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het selectieproces van de functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/4629 WIA
Datum uitspraak: 17 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 juli 2013, 13/2138 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Mulderij-Anker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. G.B. van de Bunt, als opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. J.H. Elmers. Als tolk in de Turkse taal is opgetreden C. Kaya.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 19 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij per 3 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 21 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover in dit geding van belang, overwogen, dat niet voldoende vaststond dat de functie “Samensteller kunststof- en rubberindustrie” voor appellant geschikt is. Het is volgens de rechtbank namelijk niet duidelijk of in die functie met een heftruck moet worden gereden of niet, terwijl appellant blijkens de Functionele Mogelijkhedenlijst voor vervoer aangewezen is op de hulp van anderen. Nu de arbeidsdeskundige nog een vierde functie heeft geselecteerd resteren er nog voldoende geschikte functies om de schatting op te baseren. Herberekening van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de drie resterende functies levert weliswaar een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage op, maar ook dat percentage ligt nog steeds beneden de 35%. Ook de herberekening leidt er daarom niet toe dat appellant in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het gegeven dat de rechtbank tot het oordeel komt dat appellant niet geschikt is voor de functie “Samensteller kunststof- en rubberindustrie” en het arbeidsongeschiktheidspercentage door het wegvallen van die functie wijziging ondergaat reeds meebrengt dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het oordeel van de rechtbank is derhalve innerlijk tegenstrijdig. Voorts stelt appellant zich op het standpunt dat de arbeidsdeskundige van het Uwv een te hoog verwachtingspatroon heeft van appellants functionele mogelijkheden.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad komt tot het volgende beoordeling.
5.1.
Desgevraagd heeft appellant ter zitting te kennen gegeven dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak beperkt is tot de grond dat het oordeel van de rechtbank onjuist is dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen, nu de rechtbank zelf de functie “Samensteller kunststof- en rubberindustrie” buiten beschouwing heeft gelaten wegens twijfel aan de juistheid van de medische geschiktheid ervan.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen is juist. Uit het arbeidskundig rapport van 12 november 2012 en de daaraan ten grondslag liggende stukken blijkt dat door de desbetreffende arbeidsdeskundige van het Uwv vier functies zijn geselecteerd met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem. Van die functies heeft de rechtbank er één buiten beschouwing gelaten wegens twijfel aan de medische geschiktheid ervan voor appellant. De onderhavige arbeidsongeschiktheidsschatting, voor zover betrekking hebbend op de arbeidskundige kant daarvan, voldoet daarmee in dit geval reeds vanaf de eerste selectie van de voorbeeldfuncties aan het in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten neergelegde vereiste dat de algemeen geaccepteerde arbeid die appellant kan verrichten wordt omschreven in ten minste drie functies. Er is geen enkele reden voor de grond dat het selectieproces van deze functies onzorgvuldig heeft plaats gevonden. Van een tegenstrijdigheid in de aangevallen uitspraak kan niet worden gesproken.
5.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) S. Aaliouli

NK