In deze zaak heeft appellant, die als tankercleaner werkzaam was, in augustus 2011 een WIA-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld vanwege spanningsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag afgewezen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Daarnaast heeft het Uwv voorschotten van € 1.438,19 teruggevorderd, die aan appellant waren verstrekt over de periode waarin hij geen recht had op een uitkering. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard, en appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 6 februari 2015 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, ondersteund door medische gegevens. Het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift en aanvullende rapporten van verzekeringsartsen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische en arbeidskundige grondslag voor de afwijzing van de WIA-uitkering voldoende was. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zou kunnen ondermijnen.
De Raad heeft ook de terugvordering van de voorschotten beoordeeld. Volgens de wet is het Uwv verplicht om onterecht betaalde bedragen terug te vorderen, tenzij er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. De Raad heeft geoordeeld dat appellant geen dringende redenen heeft aangevoerd en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de terugvordering gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellant is afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.