ECLI:NL:CRVB:2015:1496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
13-6512 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 10 februari 2007 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor de intrekking was de ontdekking van een hennepkwekerij in de woning van appellant op 2 maart 2011, waar 298 hennepplanten werden aangetroffen. Appellant heeft tijdens een verhoor op 9 maart 2011 verklaard dat hij de eigenaar van de hennepplantage was en dat de plantjes 13 dagen oud waren. Hierop heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellant.

Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten op 16 november 2011 besloten om de bijstand van appellant over de periode van 1 januari 2011 tot en met 2 maart 2011 in te trekken en een bedrag van € 1.959,09 netto terug te vorderen. Tevens werd de bijstand van appellant met ingang van 1 december 2011 voor de duur van één maand verlaagd met 40% wegens schending van de inlichtingenverplichting.

Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend, maar het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen dit besluit op 25 oktober 2013 ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur niet onzorgvuldig had gehandeld bij het vaststellen van de aanvangsdatum van de hennepkwekerij en dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling dat hij pas later was begonnen met de kwekerij te onderbouwen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

13/6512 WWB
Datum uitspraak: 12 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
25 oktober 2013, 12/1166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2015. Namens appellant is verschenen mr. Cools. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Galen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 10 februari 2007 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 2 maart 2011 heeft de regiopolitie Brabant Zuid-Oost (politie) in de woning van appellant een hennepkwekerij aangetroffen met 298 hennepplanten. Appellant heeft op
9 maart 2011 tegenover de politie onder meer verklaard dat hij de eigenaar van de hennepplantage is, dat de plantjes 13 dagen oud waren en dat hij nog geen enkele keer heeft geoogst. Vervolgens heeft de sociale recherche team Bijzonder Onderzoek van het dagelijks bestuur (sociale recherche) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de sociale recherche dossieronderzoek verricht en appellant op 11 mei 2011 verhoord. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 18 mei 2011.
1.3.
Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het dagelijks bestuur bij besluit van
16 november 2011 de bijstand en de bijzondere bijstand van appellant over de periode van
1 januari 2011 tot en met 2 maart 2011 ingetrokken en de bijstand over deze periode tot een bedrag van € 1.959,09 netto van appellant teruggevorderd. Voorts heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant met ingang van 1 december 2011 voor de duur van één maand verlaagd met 40%.
1.4.
Bij besluit van 12 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 16 november 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de werkzaamheden in verband met de hennepplantage waardoor het recht op bijstand over de hiervoor vermelde periode niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - overwogen dat het dagelijks bestuur zich bij de vaststelling van de startdatum van de activiteiten,
1 januari 2011, heeft gebaseerd op de verklaring van appellant van 11 mei 2011. Appellant heeft verklaard dat hij dacht in januari 2011 te zijn begonnen met de voorbereidingen voor de kwekerij. Het dagelijks bestuur heeft niet onzorgvuldig gehandeld door, rekening houdende met een zekere voorbereidingstijd en de leeftijd van de aangetroffen plantjes, de aanvangsdatum van de hennepkwekerij vast te stellen op 1 januari 2011. Appellant heeft niet met bewijsstukken onderbouwd dat hij pas in februari 2011 is gestart met de hennepkwekerij. Door het dagelijks bestuur niet van aanvang af op de hoogte te stellen van zijn plannen om een kwekerij te beginnen, heeft appellant met betrekking tot het kunnen leveren van tegenbewijs omtrent de start van de hennepkwekerij een bewijsrisico genomen waarvan de gevolgen geheel voor zijn rekening en risico dienen te blijven. Het dagelijks bestuur heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand over de periode van 1 januari 2011 tot en met 2 maart 2011 niet is vast te stellen zodat het dagelijks bestuur ook bevoegd was om de ten onrechte verleende bijstand in te trekken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat de aanvangsdatum van de hennepkwekerij aanmerkelijk later is dan 1 januari 2011 waardoor de bijstand ten onrechte is ingetrokken vanaf 1 januari 2011. Als gevolg daarvan is het bedrag van de terugvordering te hoog vastgesteld en kan appellant zich evenmin verenigen met de opgelegde maatregel.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant verklaard dat de periode vanaf
20 januari 2011 tot en met 2 maart 2011 niet meer in geschil is zodat het geschil zich beperkt tot de periode van 1 januari 2011 tot en met 20 januari 2011.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 samengevat weergegeven, waarop dat oordeel rust. De opgelegde maatregel is in overeenstemming met de van toepassing zijnde Verordening afstemming en handhaving WWB 2007.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.M. Fleuren

MK