ECLI:NL:CRVB:2015:1507
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging nabestaandenuitkering wegens het bereiken van de leeftijd van 18 jaar door het jongste kind en de arbeidsongeschiktheid van de appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de beëindiging van een nabestaandenuitkering die aan appellante was toegekend op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De uitkering werd beëindigd omdat het jongste kind van appellante de leeftijd van 18 jaar had bereikt en appellante niet arbeidsongeschikt werd geacht in de zin van de ANW.
Appellante, die in 1955 is geboren, had in 2010 een nabestaandenuitkering ontvangen na het overlijden van haar echtgenoot. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in 2011 besloten de uitkering per 31 maart 2012 te beëindigen. Appellante stelde dat zij door fysieke en psychische problemen arbeidsongeschikt was. De Svb had daarop het Uwv ingeschakeld om de arbeidsongeschiktheid van appellante te onderzoeken. Het Uwv concludeerde dat appellante niet arbeidsongeschikt was, ondanks haar beperkingen.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar schouder- en armklachten en gehoorverlies. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier P. Uijtdewillegen.