ECLI:NL:CRVB:2015:1507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
13-5527 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging nabestaandenuitkering wegens het bereiken van de leeftijd van 18 jaar door het jongste kind en de arbeidsongeschiktheid van de appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de beëindiging van een nabestaandenuitkering die aan appellante was toegekend op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De uitkering werd beëindigd omdat het jongste kind van appellante de leeftijd van 18 jaar had bereikt en appellante niet arbeidsongeschikt werd geacht in de zin van de ANW.

Appellante, die in 1955 is geboren, had in 2010 een nabestaandenuitkering ontvangen na het overlijden van haar echtgenoot. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in 2011 besloten de uitkering per 31 maart 2012 te beëindigen. Appellante stelde dat zij door fysieke en psychische problemen arbeidsongeschikt was. De Svb had daarop het Uwv ingeschakeld om de arbeidsongeschiktheid van appellante te onderzoeken. Het Uwv concludeerde dat appellante niet arbeidsongeschikt was, ondanks haar beperkingen.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar schouder- en armklachten en gehoorverlies. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in aanwezigheid van griffier P. Uijtdewillegen.

Uitspraak

13/5527 ANW
Datum uitspraak: 8 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
12 september 2013, 12/4754 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. El Idrissi. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 24 mei 2010 is de echtgenoot van appellante overleden. Hierop heeft de Svb aan appellante (geboren in 1955) met ingang van mei 2010 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend. Bij besluit van 27 december 2011 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat de aan haar toegekende nabestaandenuitkering met ingang van 31 maart 2012 wordt beëindigd, onder overweging dat haar jongste kind dan de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
1.2.
Bij brief van 16 januari 2012 heeft appellante te kennen gegeven door fysieke en psychische problemen arbeidsongeschikt in de zin van de ANW te zijn.
1.3.
De Svb heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. Het Uwv heeft op
8 maart 2012 advies uitgebracht aan de Svb. Het advies, gebaseerd op medisch en arbeidskundig onderzoek, houdt in dat appellante niet arbeidsongeschikt is. Appellante heeft weliswaar fysieke en psychische beperkingen, maar wordt hiermee in staat geacht de voor haar geselecteerde functies te kunnen vervullen. Bij besluit van 19 maart 2012 heeft de Svb appellante een nabestaandenuitkering geweigerd, omdat zij niet aan de voorwaarden voor toekenning voldoet. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.4.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft zich na dossierstudie, het bijwonen van de hoorzitting en het verkrijgen van informatie van de huisarts, kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts bij appellante vastgestelde beperkingen. Vervolgens heeft de Svb bij beslissing op bezwaar van 22 oktober 2012 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 19 maart 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geen reden gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de Svb dat bij appellante op de datum in geding geen sprake was van arbeidsongeschiktheid van meer dan 45%. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op een toereikende medische grondslag. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de geschiktheid van de geduide functies voldoende gemotiveerd was.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Met name de ernst van haar schouder- en armklachten is onvoldoende onderzocht en onderkend. Ook is ten onrechte geen rekening gehouden met het gehoorverlies van appellante. Ter onderbouwing van haar standpunt wordt een brief van haar huisarts van
2 november 2012 ingebracht. Appellante acht zich medisch niet in staat de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat wat betreft de medische grondslag er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen van het Uwv in acht genomen medische beperkingen van appellante, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De informatie van de huisarts van 24 augustus 2012 is betrokken bij het onderzoek. Appellante heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de bij voornoemde FML vastgestelde functionele mogelijkheden. Hierbij wordt van belang geacht dat de in hoger beroep ingebrachte brief van de huisarts van 2 november 2012 daartoe geen concrete aanknopingspunten biedt. De daarin genoemde verwijzingen naar een specialist wegens schouderklachten en gehoorverlies betekenen niet dat reeds daarom meer dan wel verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen.
4.2.
Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellante is er geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellante geduide functies.
4.3.
Het onder 4.1 en 4.2 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) P. Uijtdewillegen

NK