In deze zaak heeft appellante, na het overlijden van haar echtgenoot op 31 augustus 2006, in november 2010 een aanvraag om nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek laten verrichten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), waaruit bleek dat appellante per 31 augustus 2006 niet arbeidsongeschikt was. Op 17 februari 2011 heeft de Svb de aanvraag voor de nabestaandenuitkering geweigerd, omdat appellante niet voor minstens 45% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in een later stadium door de Svb bevestigd na bezwaar van appellante.
De rechtbank Oost-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Svb op zorgvuldige wijze had vastgesteld dat de rug- en knieklachten van appellante niet leidden tot de vereiste mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar klachten ernstiger zijn dan door de Svb en de rechtbank zijn aangenomen en heeft verzocht om een medisch deskundigenonderzoek. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
De Raad heeft bevestigd dat de Svb de juiste maatman en het maatmaninkomen heeft vastgesteld, en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering, omdat zij ten tijde van het overlijden van haar echtgenoot niet voor ten minste 45% arbeidsongeschikt was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.