ECLI:NL:CRVB:2015:1558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
13-5553 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering wegens gebrek aan duurzame arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft appellante, die op 17 augustus 2010 wegens psychische klachten uitviel voor haar werk als inkomensconsulente, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om haar een IVA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 14 augustus 2012 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 46%. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.

Appellante betoogde in hoger beroep dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat haar beperkingen zijn onderschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische oordeelsvorming van het Uwv onderschreven en geen redenen gevonden om aan de zorgvuldigheid en juistheid van het onderzoek te twijfelen. De verzekeringsarts had appellante gezien en dossierstudie verricht, waarbij ook informatie van haar behandelend psychiater was betrokken. De Raad concludeerde dat appellante in staat is om de voor haar geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar beperkingen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering, omdat zij niet volledig arbeidsongeschikt is. De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier M. Crum, en werd openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.

Uitspraak

13/5553 WIA
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 september 2013, 13/990 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. E. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs. Ter zitting heeft appellante, met toestemming van het Uwv, nadere stukken ingediend.
OVERWEGINGEN
1. Appellante is op 17 augustus 2010 wegens psychische klachten uitgevallen voor haar werk als inkomensconsulente bij de DWI. Bij besluit van 15 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 januari 2013 (bestreden besluit), heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 14 augustus 2012 recht heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 46%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden beschouwd en daarom in aanmerking moet worden gebracht voor een IVA-uitkering. Appellante stelt dat haar beperkingen zijn onderschat. Gezien de ernst en combinatie van haar klachten is een verdergaande urenbeperking aangewezen. Dit blijkt ook uit het rapport van de bedrijfsarts. Voorts is zij niet in staat om de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv een voldoende zorgvuldig onderzoek hebben gedaan naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De verzekeringsarts heeft appellante gezien op het spreekuur en heeft dossierstudie verricht. Daarbij heeft hij informatie van de behandelend psychiater
A.E. Schröder betrokken. Volgens de verzekeringsarts heeft appellante forse beperkingen op psychisch vlak. Zij is aangewezen op duidelijk gestructureerde werkzaamheden met een duidelijke taakverdeling, zonder hoge werkdruk, deadlines of productiepieken en waarin geen sprake is van conflicthantering. In verband met een verstoorde energiehuishouding is er reden voor een urenbeperking in die zin dat zij gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en gemiddeld ongeveer 30 uur per week kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op de hoorzitting en heeft dossierstudie verricht. Deze heeft geconcludeerd dat er geen reden is af te wijken van het primair medisch oordeel. De rechtbank heeft deze conclusie gevolgd.
4.2. De Raad heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan de zorgvuldigheid en de juistheid van de medische oordeelsvorming en onderschrijft daarover het oordeel van de rechtbank. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom de bezwaren van appellante daartegen niet slagen. De omstandigheid dat de bedrijfsarts appellante op enkele vlakken verdergaand beperkt heeft geacht, geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Ingevolge vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039) is het de uitsluitende taak van de verzekeringsarts om de beperkingen van verzekerden in kaart te brengen en vast te leggen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en is de verzekeringsarts daarbij niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts ingevuld exemplaar van de FML. Ook heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat er niet aan kan worden voorbijgegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen, dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. Ook de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van een herbeoordelingsprocedure heeft geoordeeld dat appellante per 21 oktober 2014 is aangewezen op een urenbeperking van gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en gemiddeld ongeveer 20 uur per week, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu aan het door appellante ter zitting overgelegde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep valt te ontlenen dat deze verdergaande urenbeperking is aangenomen vanwege een verslechtering van de psychische gesteldheid van appellante na de datum hier in geding.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde functies. In de arbeidskundige rapporten is voldoende gemotiveerd dat appellante deze functies kan vervullen met inachtneming van haar beperkingen. De signaleringen met betrekking tot overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante in deze functies zijn naar behoren toegelicht. Aangezien hieruit volgt dat voor appellante passende functies geselecteerd kunnen worden en zij bijgevolg niet volledig arbeidsongeschikt is, kan zij al om deze reden niet in aanmerking komen voor een
IVA-uitkering.
4.4. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

NK