ECLI:NL:CRVB:2015:1560
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medische beoordelingen
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1992 arbeidsongeschikt is. Appellant heeft in 2003 een nieuwe baan aangenomen, maar heeft deze in 2010 moeten staken vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2012 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 1 mei 2015 behandeld. Appellant stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen, met name zijn angststoornis. Hij voerde aan dat de verzekeringsartsen niet adequaat hadden gehandeld en dat de begeleiding die hij nodig heeft niet door een collega kan worden geboden. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de belastbaarheid van appellant.
De Raad concludeert dat er geen objectieve medische gronden zijn om het oordeel van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. De functies die aan appellant zijn toegewezen, zijn in overeenstemming met zijn vastgestelde mogelijkheden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de aangevallen uitspraak terecht is gedaan. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak wordt openbaar gedaan.