ECLI:NL:CRVB:2015:1562
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanspraak op uitkering ingevolge de WAO na beëindiging van ziekengeld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die sinds 1977 als productiemedewerkster in een wasserij werkte, meldde zich ziek in 2011 en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar uitkering per 24 september 2012, omdat zij weer geschikt werd geacht voor arbeid. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat haar klachten en beperkingen onvoldoende zijn erkend en dat zij niet in staat is om de werkzaamheden te verrichten die voor haar als passend zijn aangemerkt. De Raad heeft in zijn overwegingen de betekenis van de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen benadrukt en de expertise van orthopedisch chirurg dr. E.R.A. van Arkel als doorslaggevend beschouwd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen de schouderklachten en het carpaal tunnelsyndroom van appellante adequaat hebben beoordeeld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die tot een ander oordeel zouden leiden.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.