ECLI:NL:CRVB:2015:1567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
14-3165 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2015 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De appellant, geboren in 1937 in het voormalig Nederlands-Indië, had in november 2005 een aanvraag ingediend die in 2006 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van bevestiging van zijn internering in Salatiga tijdens de Japanse bezetting of de Bersiap-periode. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.

In augustus 2013 diende appellant opnieuw een aanvraag in, ondersteund door een verklaring van een derde. Deze aanvraag werd opnieuw afgewezen in januari 2014, en het bestreden besluit werd in mei 2015 door de Raad beoordeeld. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de eerdere afwijzing konden rechtvaardigen. De verklaring van de derde bood geen bevestiging van de internering en de Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.

De Raad benadrukte dat de toetsing van het bestreden besluit met terughoudendheid moet plaatsvinden, gezien de discretionaire bevoegdheid van de verweerder. Aangezien er geen nieuwe relevante informatie was gepresenteerd, werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door R. Kooper, met C.A.W. Zijlstra als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2015.

Uitspraak

14/3165 WUBO
Datum uitspraak: 21 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 mei 2014, kenmerk BZ01718370 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2015. Voor appellant is
mr. Van Berkel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is geboren in 1937 in het toenmalig Nederlands-Indië. In november 2005 heeft hij een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Die aanvraag is door de toenmalige Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad afgewezen bij besluit van 16 mei 2006. Dit op de grond dat van een internering in Salatiga tijdens de Japanse bezetting en/of de Bersiap-periode, buiten de eigen verklaring van appellant, geen bevestiging is verkregen. Tegen het besluit van 16 mei 2006 heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
In augustus 2013 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Ter ondersteuning van zijn aanvraag heeft appellant een verklaring overgelegd van E.S.M. [naam 1]-[naam 2].
1.3.
De aanvraag is afgewezen bij besluit van 14 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Naar het oordeel van verweerder heeft appellant geen gegevens overgelegd die aanleiding geven het eerder besluit te herzien. Daarbij is overwogen dat (ook nu) geen bevestiging is verkregen van internering in Salatiga tijdens de Japanse bezetting, dan wel tijdens de Besiap-periode.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of appellant feiten of omstandigheden in geding heeft gebracht die aan verweerder bij het nemen van het eerdere besluit niet bekend waren en die een zodanig nieuw licht op de zaak werpen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
Zulke feiten en omstandigheden zijn niet naar voren gekomen. Ook met de ingebrachte verklaring van mevrouw [naam 1] is geen bevestiging verkregen dat appellant geïnterneerd is geweest. De door mevrouw [naam 1] gegeven beschrijving van het desbetreffende kamp komt niet overeen met hetgeen historisch bekend is over het burgerinterneringskamp in Salatiga. Uit die gegevens komt namelijk naar voren dat het kamp werd bevolkt door mannen en dan met name paters en broeders. Verder vermeldt [naam 3], net als appellant in het sociaal van rapport van zijn eerste aanvraag, dat de moeders op een zeker moment de kinderen terughaalden. De mogelijkheid dat de kinderen konden worden opgehaald wijst ook niet in de richting van een interneringssituatie. Verweerder heeft nog het dossier geraadpleegd van mevrouw [naam 4] maar dat heeft niet geleid tot relevante gegevens.
2.3.
Gelet op wat onder 2.2 is overwogen kan het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan de terughoudende toets van de Raad doorstaan. Het ingestelde beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2015.
(getekend) R. Kooper
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD