ECLI:NL:CRVB:2015:1568
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- R. Kooper
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2015 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De appellant, geboren in 1937 in het voormalig Nederlands-Indië, had in juli 2012 een aanvraag ingediend. Deze aanvraag werd op 14 mei 2013 afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat er geen bevestiging was van de door appellant gestelde oorlogservaringen. Het bezwaar dat hiertegen werd gemaakt, werd bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de voorwaarden waaronder oorlogsletsel kan worden erkend volgens de AOR. Dit houdt in dat er sprake moet zijn van lichamelijk of geestelijk letsel dat is opgelopen als gevolg van vijandelijke acties of andere omstandigheden die met de oorlog samenhangen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij geïnterneerd is geweest in een kamp in Salatiga, zoals hij had gesteld. De verklaring van een getuige, mevrouw E.S.M. [naam 1][naam 2], werd niet als voldoende bewijs beschouwd om de gestelde internering te bevestigen.
De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor de aanname dat de appellant onder de werking van de AOR valt. De uitspraak benadrukt dat het in een getuigenverklaring vermelden van internering niet automatisch leidt tot erkenning van een oorlogscalamiteit. De Raad verklaart het beroep van de appellant ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.