ECLI:NL:CRVB:2015:1582
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die in verband met psychische klachten een WGA-uitkering ontvangt, heeft hoger beroep ingesteld omdat hij van mening is dat zijn beperkingen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn onderschat. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de beperkingen van appellant waren toegenomen ten opzichte van eerdere beoordelingen.
De Raad heeft de gronden van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze in essentie een herhaling zijn van de eerder aangevoerde gronden bij de rechtbank. Appellant heeft geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant niet hebben onderschat en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct is vastgesteld. De Raad heeft ook de door appellant overgelegde brief van zijn levensverzekeraar beoordeeld, maar deze leidde niet tot een ander oordeel.
De Raad heeft verder vastgesteld dat de arbeidsdeskundige van het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden medisch passend zijn. De argumenten van appellant over zijn positie op de arbeidsmarkt zijn door de Raad verworpen, aangezien deze niet relevant zijn voor de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA. De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.