ECLI:NL:CRVB:2015:1592

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
13-3739 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging van uitkering op grond van de Ziektewet na ziekmelding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die als stratenveger werkzaam was en zich op 9 augustus 2012 ziek meldde vanwege spier-, pees- en gewrichtsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn uitkering op 5 november 2012, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn arbeid. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 20 maart 2015 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij voerde aan dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel onjuist was en dat er nieuwe medische feiten waren die niet waren meegenomen in de beoordeling. Appellant stelde dat zijn gewrichtsklachten sinds 2010 waren toegenomen en dat er inmiddels reuma was vastgesteld. Hij overhandigde medische informatie van een internist/reumatoloog ter ondersteuning van zijn claims.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere, verzwarende aspecten waren die de geschiktheid van appellant voor zijn werk als stratenveger in twijfel trokken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3739 ZW
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2013, 13/277 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Juchter van Bergen Quast. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als stratenveger. Vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft appellant zich op 9 augustus 2012 ziek gemeld in verband met spier-, pees, en gewrichtsklachten.
1.2.
Bij besluit van 28 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv na bezwaar het besluit van 5 november 2012 gehandhaafd waarbij appellant is meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 5 november 2012 wordt beëindigd, onder de overweging dat hij vanaf die datum geschikt wordt geacht voor zijn arbeid en ook vanaf de datum ziekmelding op 9 augustus 2012 niet toegenomen arbeidsongeschikt dan wel doorlopend arbeidsgeschikt wordt geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellant geldende beperkingen te kunnen komen. Er is geen aanleiding het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig dan wel hun medisch oordeel onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 februari 2013 afdoende gereageerd op de door appellant in beroep overgelegde medische stukken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel onjuist is geweest. Ten onrechte is gesteld dat er geen sprake is van toename van klachten sinds 2010 en dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten. Daartoe heeft appellant gesteld dat hij sinds 2010 gewrichtsklachten heeft, dat die zijn toegenomen en dat er inmiddels reuma bij hem is geconstateerd. Ook is vastgesteld dat hij pijn heeft aan knieën en polsen. Ter onderbouwing heeft appellant informatie van 9 juli 2013 van internist/reumatoloog Y.P.M. Ruiterman overgelegd. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is zijn arbeid, van stratenveger, te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. In artikel 19, vijfde lid, van de ZW is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid. Aan appellants laatst verrichte werk als stratenveger waren echter geen bijzondere, verzwarende, aspecten verbonden, die gelet op voormelde bepaling hier buiten beschouwing zouden moeten blijven.
4.2.
De rechtbank heeft het medisch onderzoek dat is verricht door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) voldoende zorgvuldig en volledig geacht. Haar oordeel heeft de rechtbank, in aanmerking nemend waaruit het onderzoek in zijn totaliteit heeft bestaan, gebaseerd op de wijze waarop het onderzoek door die artsen heeft plaatsgevonden. Uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellant geldende beperkingen te kunnen komen.
4.3.
De Raad ziet evenmin reden om te twijfelen aan de juistheid van het verzekeringsgeneeskundig oordeel en sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank. De toelichting die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hoger beroep is gegeven op het verzekeringsgeneeskundig onderzoek bevestigt het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Met de verklaring van de internist van 9 juli 2013 en het operatieverslag van 15 december 2014 heeft appellant ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat het Uwv in het bestreden besluit is uitgegaan van een onjuiste inschatting van appellants gezondheidssituatie op 5 november 2012.
4.4.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

JL