In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een aanvraag heeft ingediend bij het CAK voor een algemene tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) voor het jaar 2009. De appellant, die lijdt aan een stofwisselingsstoornis, heeft zijn aanvraag ingediend omdat hij levenslang biotine moet gebruiken. Het CAK heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet voldaan zou zijn aan de wettelijke voorwaarden voor de tegemoetkoming. De rechtbank heeft het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor de tegemoetkoming, omdat zijn medicijngebruik en medische behandeling niet voldeden aan de vereisten.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aan het normbedrag voldeed dat in de Regeling tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Rtcg) is vastgesteld. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het CAK terecht heeft geoordeeld dat de appellant niet in aanmerking komt voor de gevraagde tegemoetkoming. De Raad heeft ook het beroep van de appellant op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de tweelingbroer van de appellant, die ook dezelfde aandoening heeft, wel aan het normbedrag voldeed. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.