ECLI:NL:CRVB:2015:1623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
13-5939 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante ontving sinds 20 november 2009 een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en had verzocht om een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had in 2012 vastgesteld dat haar uitkering niet zou wijzigen, wat appellante betwistte. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 27 maart 2015 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, gronden van medische aard aangevoerd. Zij stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten, waaronder een ernstige depressie en posttraumatische stressstoornis. De Raad heeft de overgelegde medische gegevens beoordeeld en geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante passend zijn, zoals gemotiveerd in rapporten van de arbeidsdeskundige.

De Raad heeft de beroepsgrond van appellante verworpen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante in staat was om bepaalde werkzaamheden te verrichten, rekening houdend met haar beperkingen. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.205,-, en het griffierecht van € 162,-. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellante is afgewezen.

Uitspraak

13/5939 WIA
Datum uitspraak: 8 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
25 september 2013, 13/3376 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en desgevraagd een nadere arbeidskundige toelichting ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2015. Namens appellante is verschenen mr. drs. Schroeder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft met ingang van 20 november 2009 een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen. Daarbij heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 100%. Met ingang van 20 april 2011 heeft appellante een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangen, waarbij haar mate van arbeidsongeschiktheid (ongewijzigd) is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Appellante heeft het Uwv verzocht om een herbeoordeling. Bij besluit van 27 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat de loonaanvullingsuitkering van appellante niet wijzigt. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 70% (lees: 37,53%). Met ingang van 1 september 2014 zal een inkomenstoets gaan gelden. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 19 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gronden van medische aard aangevoerd. Kort samengevat komen deze gronden op het volgende neer. Zij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met haar psychische en lichamelijke toestand. Zij lijdt aan een ernstige depressie en posttraumatische stressstoornis en wordt hiervoor behandeld. Dit is niet meegewogen in de besluitvorming die heeft geleid tot het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarbij voorbijgegaan aan de conclusies van de psychiater van Centrum ‘45. Voorts lijdt appellante aan pijnklachten in de rug, nek, schouder, bekken, knie, pols, heupen en rechterbeen, alsmede aan astma met allergie en migraine. Daarnaast is zij in het verleden geopereerd aan haar neus. Het is appellante niet duidelijk waarom haar beenklachten als gevolg van oud littekenweefsel volgens de rechtbank niet meer objectiveerbaar zijn, terwijl dat in 2009 wel het geval was. Vanwege haar klachten is appellant in het geheel niet in staat om deel te nemen aan enige vorm van arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Namens appellante zijn ter zitting een besluit van 8 januari 2015 en een beslissing op het bezwaar van appellante daartegen van 4 maart 2015 overgelegd en is de Raad verzocht deze besluiten te betrekken bij het hoger beroep. De Raad ziet evenwel geen aanleiding tot toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze besluiten geen betrekking hebben op de huidige beoordeling. Deze besluiten gaan immers over een melding van verslechterde gezondheid van appellante per 1 mei 2014 en zien op een ongewijzigde voortzetting van de Wet WIA-uitkering van appellante per diezelfde datum. Het Uwv heeft ter zitting toegelicht uit te gaan van 23 augustus 2012 als de thans in geding zijnde datum, zijnde ten tijde van de arbeidsdeskundige beoordeling. De Raad sluit zich daarbij aan.
4.2.
In de door appellante in de loop van de bezwaar- en beroepsprocedure overgelegde medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de psychische en lichamelijke beperkingen van appellante heeft onderschat. Ten aanzien van de psychische klachten van appellante zijn er, mede gelet op de toelichtingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 12 maart 2013, 26 juni 2013,
13 augustus 2013 en 5 februari 2014, onvoldoende aanknopingspunten om op grond van de bevindingen van de verzekeringsarts, de informatie van Centrum ’45 en appellantes persoonlijk en sociaal functioneren rond de datum in geding in verband met de psychische klachten van appellante (depressieve en angstklachten als gevolg van trauma’s) vaststelling van ernstiger beperkingen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren) aangewezen te achten dan de verzekeringsarts in de FML heeft neergelegd. Ten aanzien van de neusoperatie in het verleden, de migraineklachten en de beenklachten van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 12 maart 2013, 26 juni 2013 en 5 februari 2014 inzichtelijk toegelicht dat geen sprake was van objectiveerbare aandoeningen en beperkingen op de datum in geding. Met de astmaklachten is rekening gehouden in de FML.
4.3.
Appellante beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Zij wordt echter in staat geacht om handsparend werk met structuur en regelmaat te doen in een rustige en stofvrije werkomgeving zonder storingen en deadlines. Daarbij is een urenbeperking aangenomen van 4 uur per dag en 20 uur per week wegens vermoeidheid door de psychische klachten. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en werktijden. Anders dan de rechtbank heeft vermeld, heeft het Uwv daarbij ten aanzien van de lichamelijke klachten meer belastbaarheid en dus minder beperkingen aangenomen in de FML. Gelet op hetgeen in de beide slotzinnen van 4.2 is overwogen komt de Raad deze aanname niet onjuist voor. Ten aanzien van de psychische klachten van appellante is uitgegaan van een min of meer gelijk gebleven belastbaarheid als per einde wachttijd is vastgesteld.
4.4.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellante geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij wijst de Raad op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 maart 2013 en het rapport van
9 januari 2015 dat ter beantwoording van de vraagstelling van de Raad van 5 januari 2015 is uitgebracht. In deze rapporten wordt inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met haar verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Met betrekking tot appellantes grond, die eerst ter zitting van de Raad naar voren is gebracht, dat zij te hoog is opgeleid voor de geduide functies, ziet de Raad evenmin aanleiding te bepalen dat appellante niet geschikt zou zijn voor deze functies. De geduide functies voldoen immers aan artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit, waaruit (onder meer) volgt dat bij de bepaling van hetgeen appellante nog met arbeid kan verdienen in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen.
4.5.
Met het rapport van 9 januari 2015 is uiteindelijk volledig gemotiveerd waarom de geselecteerde functies voor appellante passend zijn te achten. Hieruit volgt dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deels uiteindelijk eerst in hoger beroep kenbaar is geworden. Nu niet blijkt dat appellante hierdoor is geschaad, ziet de Raad aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Wel bestaat er daarom reden om het Uwv te veroordelen tot het vergoeden van de door appellante in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 2.205,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, te weten twee punten voor het beroepschrift en de zitting, een halve punt voor repliek en twee punten voor het hoger beroepschrift en de zitting. Tevens bestaat aanleiding te bepalen dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht dient te vergoeden.
5. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 162,- vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 2.205,-.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) W. de Braal

NW