ECLI:NL:CRVB:2015:1625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid tot werken in de Ziektewet na beëindiging van de uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die sinds 2000 arbeidsongeschikt was, ontving een uitkering op basis van de WAO en later de Ziektewet (ZW). Het Uwv had de ZW-uitkering van de appellant beëindigd, omdat hij geschikt werd geacht voor de eerder aan hem in het kader van de WAO geduide functies. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting erkende het Uwv dat de in 2008 geselecteerde functies ten onrechte als maatstaf arbeid waren gehanteerd. De Raad oordeelde dat de maatstaf arbeid de functie van voorbewerker was, die de appellant van 1 maart 2008 tot eind februari 2009 had verricht. De Raad concludeerde dat de appellant op de datum in geding in staat was om dat werk naar behoren te verrichten, ondanks zijn gezondheidsklachten. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 2 november 2012, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
De Raad oordeelde verder dat er onvoldoende bewijs was dat de appellant op de datum in geding meer beperkt was dan de verzekeringsartsen hadden aangenomen. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van de appellant en bepaalde dat het Uwv het door de appellant betaalde griffierecht vergoedt. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste maatstaf arbeid bij de beoordeling van geschiktheid tot werken in het kader van de Ziektewet.