ECLI:NL:CRVB:2015:1716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
13-3486 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van appellant in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S. Broens, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de beschikbare gedingstukken, inclusief informatie van de behandelend psychiater, geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellant.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank onvoldoende waarde had gehecht aan de medische verklaring van zijn behandelend psychiater, die volgens hem relevant was voor zijn gezondheidstoestand op de datum in geding. Appellant betoogde dat de belasting in de voorgehouden functies, met name de functie van wikkelaar samensteller elektronische apparatuur, zijn belastbaarheid overschreed. Het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

De Raad beoordeelde de aangevoerde gronden en concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende grond had voor het oordeel dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een juiste weergave was van de belastbaarheid van appellant. De Raad oordeelde dat de door appellant overgelegde medische gegevens, waaronder een rapport van psycholoog H. Otto, geen aanleiding gaven om de FML in twijfel te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was voor een deskundigenonderzoek. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

13/3486 WIA
Datum uitspraak: 22 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
29 mei 2013, 12/2585 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Broens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2015. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [naam echtgenote] en mr. A.A.W. Terpstra.
Het Uwv is met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 8 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat hij met ingang van 20 juli 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 7 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de beschikbare gedingstukken - ook in het licht van de informatie van de behandelend psychiater en het in beroep overgelegde psychologisch rapport - geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de psychische en fysieke belastbaarheid van appellant. Voor een naar aanleiding van de informatie van de behandelend psychiater door de bezwaarverzekeringsarts te initiëren onderzoek door een deskundige bestond naar het oordeel van de rechtbank geen reden. Tot slot overweegt de rechtbank dat het Uwv met de “Resultaat functiebeoordeling” afdoende heeft gemotiveerd waarom de voorgehouden functies - in achtgenomen de belastbaarheid van appellant - aan de schatting ten grondslag konden worden gelegd.
3.1.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft toegekend aan de medische verklaring van de behandelend psychiater van appellant. Die verklaring heeft, anders dan het Uwv meent, wel relevantie voor de gezondheidssituatie van appellant op de hier in geding zijnde datum, 20 juli 2012. Die verklaring had het Uwv ook reden moeten geven een deskundige psychiater in te schakelen. Voorts is appellant van mening dat de belasting in voorgehouden functies - met name de functie wikkelaar samensteller elektronische apparatuur - de belastbaarheid van appellant overschrijdt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor zover de aangevoerde gronden betrekking hebben op de medische kant van de schatting is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv - blijkens zijn rapport van 19 september 2012 - naast dossierstudie appellant in bijzijn van een tolk heeft gesproken en onderzocht. Dat rapport heeft de rechtbank terecht voldoende grond geboden voor het oordeel dat de door die verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een juiste weergave is van de (psychische en fysieke) belastbaarheid van appellant. De door appellant overgelegde brief van 24 januari 2012 van de behandelend psychiater Kaya aan de huisarts van appellant brengt daarin geen verandering. Los van hetgeen de rechtbank naar aanleiding van de inhoud van die brief opmerkt, is nog van belang dat die psychiater reeds op 24 januari 2012 (ruim voor de datum hier in geding) constateert: “Intussen is de situatie enigszins gestabiliseerd, de klachten zijn minder geworden”; voorts constateert deze psychiater dat de depressie gedeeltelijk in remissie is. Mede gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het inschakelen van een deskundige achterwege mocht laten.
4.2.
Het namens appellant overgelegde rapport van de psycholoog H. Otto van A-REA geeft evenmin reden de in de FML opgetekende beperkingen voor onjuist te houden. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank daaromtrent overweegt, wordt nog opgemerkt dat de in dit rapport bij het kopje “2.10 Beschrijving beperkingen” verwoorde (psychische) beperkingen voor het overgrote deel in overeenstemming zijn met de beperkingen welke de verzekeringsarts heeft vermeld in de FML. Voor het aannemen van een urenbeperking - als door de psycholoog Otto bepleit - geven de medische gegevens geen aanleiding. Op dit punt twijfelt de Raad dan ook niet aan oordeel van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep. Ook de in hoger beroep overgelegde brieven van 12 september 2014 en 21 januari 2015 van psychiater in opleiding Zoubin, bij wie appellant eerst sinds mei 2013 onder behandeling is gekomen, leiden gelet op daarin vermelde medische gegevens over de geestelijke gezondheidstoestand van appellant niet tot een ander oordeel. De bezwaren van appellant tegen de vastgestelde fysieke beperkingen worden verder niet door een medisch oordeel onderbouwd. Er is dan ook geen reden te twijfelen aan op dat gebied door verzekeringsartsen in de FML opgetekende belastbaarheid van appellant. In het vorenstaande ligt besloten dat ook de Raad geen aanleiding ziet een deskundige te benoemen.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de aan appellant voorgehouden functies qua belasting geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellant. Uitgaande van de juistheid van de FML is ook de belasting in de functie “Wikkelaar samensteller elektronische apparatuur” (SBC 267080) in overeenstemming met de belastbaarheid van appellant. Terecht stelt het Uwv in het verweerschrift dat appellant op het gebied van de punten 5.3 en 5.4 van de FML (staan) slechts “Licht beperkt” is, terwijl de belasting op het aspect “Staan” in deze functie hoofdzakelijk beperkt is tot ongeveer 15 minuten met slechts af en toe een dag waarbij staan meer voorkomt.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger geen doel treft. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is voor veroordeling tot vergoeding van schade geen plaats.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) P. Uijtdewillegen
GdJ