ECLI:NL:CRVB:2015:1849
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering en beoordeling van medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag. De appellant, die psychische klachten ervaart, heeft in het verleden een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen na zijn uitval als boxmedewerker/karrenbouwer. De uitkering werd beëindigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van medische beoordelingen. De appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar aangetekend, maar zowel de rechtbank als de Centrale Raad van Beroep hebben geoordeeld dat het Uwv de juiste maatstaf voor de arbeid heeft gehanteerd en dat er voldoende medische grondslag was voor de beëindiging van de uitkering.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar uitspraken terecht heeft geoordeeld dat de arbeid van boxmedewerker/karrenbouwer de juiste maatstaf is voor de in aanmerking te nemen arbeid. De rechtbank heeft ook de medische onderzoeken van de verzekeringsartsen als zorgvuldig beoordeeld en heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van hun oordelen. De appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou kunnen wijzen op een onjuiste inschatting van zijn gezondheidssituatie door het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de hoger beroepen van de appellant niet kunnen slagen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 1 mei 2015.