ECLI:NL:CRVB:2015:1853

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
13-3605 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante na beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die wegens vermoeidheid, buik- en rugklachten en psychische klachten op 22 februari 2012 uitviel voor haar werk als schoonmaakster. Na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst op 1 maart 2012 ontving zij een ZW-uitkering. Op 16 mei 2012 werd appellante door een verzekeringsarts beoordeeld, die concludeerde dat zij per 21 mei 2012 weer geschikt was voor haar arbeid. Het Uwv beëindigde daarop haar ZW-uitkering.

Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Rotterdam oordeelde in een eerdere uitspraak dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was en dat haar beperkingen juist waren vastgesteld. Ze stelde dat de verzekeringsarts geen gegevens van de behandelend sector had opgevraagd en dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen op inzichtelijke wijze hadden onderbouwd dat appellante niet ongeschikt was voor haar arbeid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen en dat appellante op 21 mei 2012 in staat was haar werkzaamheden te verrichten. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

13/3605 ZW
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 mei 2013, 12/4395 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. [naam zoon], advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar zoon en mr. [naam zoon]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is wegens vermoeidheid, buik- en rugklachten en psychische klachten op
22 februari 2012 uitgevallen voor haar werk als schoonmaakster. Nadat haar arbeidsovereenkomst op 1 maart 2012 was beëindigd, heeft zij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Appellante is op 16 mei 2012 gezien op het spreekuur van een verzekeringsarts. Deze arts heeft naar aanleiding van de bevindingen uit het spreekuuronderzoek, waarbij appellante zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht, geconcludeerd dat appellante per 21 mei 2012 weer geschikt is te achten tot het verrichtten van haar arbeid. Per die datum heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante beëindigd.
1.2.
Appellante heeft tegen het besluit tot beëindiging van haar ZW-uitkering bezwaar gemaakt. In navolging van de bevindingen van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals neergelegd in het rapport van 4 oktober 2012, heeft het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 4 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de verzekeringsartsen haar beperkingen hebben onderschat, dan wel dat de rapporten van de verzekeringsartsen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of niet concludent zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd te kennen gegeven dat de in bezwaar ingebrachte informatie niet leidt tot een ander oordeel dan door de verzekeringsarts is weergegeven. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat van de kant van appellant geen medische informatie in het geding is gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het Uwv heeft dan ook terecht besloten appellante met ingang van
21 mei 2012 niet langer in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat het Uwv haar beperkingen juist heeft vastgesteld. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de primaire verzekeringsarts ten onrechte geen gegevens van de behandelend sector heeft opgevraagd. Appellante heeft voorts aangevoerd dat het Uwv haar psychische klachten heeft onderschat en daarnaast onvoldoende heeft meegewogen dat haar psychische klachten doorwerken in haar fysieke belastbaarheid. Daarbij heeft appellante erop gewezen dat uit de informatie van psychiater Y. Gulzacan volgt dat haar GAF-score zowel bij de aanvang van de behandeling in december 2010 als bij het eind van de behandeling in juli 2012 ongewijzigd 49 is.
3.2.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
23 september 2013 overgelegd en verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat sprake is geweest van een voldoende zorgvuldig onderzoek en dat de beschikbare gegevens geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv over de belastbaarheid van appellante per 21 mei 2012.
4.3.
Hetgeen appellante in hoger beroep zonder nadere medische onderbouwing heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding voor een ander oordeel. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellante niet ongeschikt kan worden geacht voor haar arbeid. In het rapport van 16 mei 2012 concludeert de verzekeringsarts, op basis van een dossierstudie en een eigen onderzoek, dat geen objectieve lichamelijke afwijkingen waarneembaar zijn en dat appellante in staat is psychisch niet belastende arbeid te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van een dossieronderzoek, het bijwonen van de hoorzitting en de in bezwaar overgelegde medische informatie geen aanleiding gezien een ander standpunt in te nemen. In zijn rapport van
4 oktober 2012 concludeert hij dat bij appellante sprake is van longklachten COPD-1, chronisch aspecifieke rugklachten en klachten ter hoogte van de SI-regio en dat deze klachten een verminderde belastbaarheid meebrengen. De fysieke belasting in de maatgevende arbeid is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de forse kant te noemen, maar de medisch objectiveerbare afwijkingen aan de longen en rug van appellante zijn niet zodanig ernstig dat de fysieke belasting in haar arbeid de belastbaarheid op lichamelijk gebied te boven gaat. Daarnaast vermeldt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante vanwege depressieve klachten beperkingen op psychisch gebied heeft, maar omdat de mentale belasting van haar werk gering is kan appellante ook psychisch gezien in staat worden geacht haar werkzaamheden te verrichten. Dit standpunt vindt onderbouwing in de informatie van de behandelend psychiater, waaruit blijkt dat de klachten bij de beëindiging van de behandeling, eind mei 2012, duidelijk verbeterd waren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dan ook op goede gronden dat appellante op 21 mei 2012 in staat moet worden geacht haar arbeid te verrichten. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten.
4.4.
Het standpunt van appellante dat uit de ongewijzigde GAF-score blijkt dat haar psychische klachten op de datum in geding niet zijn verbeterd wordt niet gevolgd. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat een GAF-score niet primair is bedoeld is om arbeidsongeschiktheid te beoordelen, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv appellante terecht met ingang van 21 mei 2012 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid. Het hoger beroep van appellante slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

NK