ECLI:NL:CRVB:2015:1864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
14-964 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing Sociale verzekeringsbank over ANW-uitkering en afkoopsom pensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb). De zaak betreft een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 januari 2014. De Svb had ter uitvoering van een tussenuitspraak van 19 december 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin werd meegedeeld dat de afkoopsom pensioen niet zou worden gekort op de ANW-uitkering van appellante en dat de terugvordering van de teveel betaalde ANW-uitkering niet zou worden gehandhaafd. Dit betekende dat de Svb volledig tegemoetkwam aan het bezwaar van appellante.

Appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. G.E. Treffers, had in een zienswijze op 19 maart 2015 aangegeven dat zij tevreden was met de uitkomst, maar dat er een nieuw gebrek was ontstaan omdat de Svb niet had gemotiveerd waarom er geen nieuwe hoorzitting was gehouden. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er geen belang meer was bij een beoordeling van het hoger beroep, gezien het feit dat de Svb aan het inhoudelijke bezwaar van appellante had voldaan.

De Raad overwoog verder dat, hoewel de Svb niet verplicht was om een nieuwe hoorzitting te houden, het wel had moeten motiveren waarom dit niet was gedaan. Aangezien appellante niet in haar belangen was geschaad, werd het besluit van de Svb in stand gelaten. De Raad veroordeelde de Svb tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.205 bedroegen, en bepaalde dat de Svb het griffierecht van € 166 aan appellante moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan door T.L. de Vries, met M.D.F. de Moor als griffier.

Uitspraak

14/964 ANW
Datum uitspraak: 12 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 januari 2014, 13/7964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 19 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4145, een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van die tussenuitspraak heeft de Svb op 16 februari 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar ingezonden. In dat besluit is het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van
23 augustus 2013 ingetrokken.
Namens appellante heeft mr. drs. G.E. Treffers, desgevraagd, op 19 maart 2015 een zienswijze ingestuurd over dit nieuwe besluit.
De Raad heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet, heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verwezen wordt naar de tussenuitspraak van 19 december 2014 voor de feiten waarvan wordt uitgegaan bij de oordeelvorming. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
1.2.
Met het besluit van 16 februari 2015 heeft de Svb appellante laten weten dat de afkoopsom pensioen niet zal worden gekort op de ANW-uitkering van appellante en dat de terugvordering van de teveel betaalde ANW-uitkering niet wordt gehandhaafd.
1.3.
Namens appellante is in de brief van 19 maart 2015 gemeld dat aan haar oorspronkelijk bezwaar geheel tegemoet is gekomen. Wel meent zij dat er met het nieuwe besluit op bezwaar een nieuw gebrek is ontstaan, nu op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb de Svb had moeten motiveren waarom is afgezien van een nieuwe hoorzitting. Tevens verzoekt zij om vergoeding van proceskosten.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Vastgesteld wordt dat met het besluit van 16 februari 2015 aan het inhoudelijke bezwaar van appellante geheel tegemoet is gekomen. Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden nu niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van het hoger beroep.
2.2.
Over de stelling van appellante dat er een nieuw gebrek kleeft aan het besluit van 16 februari 2015 wordt het volgende overwogen. Gezien het bepaalde in artikel 7:3, onder e, van de Awb was de Svb niet gehouden appellante opnieuw uit te nodigen voor een hoorzitting. Wel had in het besluit, op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, gemotiveerd moeten worden waarom was afgezien van een hoorzitting. Nu namens appellante is opgemerkt dat zij hierdoor niet in haar belangen is geschaad, zal het besluit van 16 februari 2015, ondanks dit gebrek, gezien artikel 6:22 van de Awb in stand worden gelaten. Het beroep dat geacht wordt tegen dit besluit te zijn ingesteld, zal ongegrond worden verklaard.
3. Nu in het besluit van 16 februari 2015 door de Svb reeds een vergoeding van kosten in bezwaar is toegekend, bestaat nog aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en op € 1.225,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 februari 2015 ongegrond;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.205;
- bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.D.F. de Moor
ew