ECLI:NL:CRVB:2015:1894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
13-6666
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de vastgestelde belastbaarheid van de appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellante, die zich op 18 oktober 2010 ziek meldde wegens psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij met ingang van 15 oktober 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts had voldoende gemotiveerd dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar psychische klachten en de dwangstoornis, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de rapporten van de arbeidsdeskundigen voldoende inzicht boden in de geschiktheid van appellante voor de functies.

Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen. De Raad oordeelde echter dat de door appellante overgelegde medische gegevens geen nieuwe feiten opleverden die de eerdere vaststelling van haar belastbaarheid konden weerleggen. De Raad concludeerde dat de huidige situatie van appellante, waaronder de noodzaak tot opname voor behandeling van haar dwangstoornis, niet relevant was voor de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid per 15 oktober 2012. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/6666 WIA
Datum uitspraak: 12 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 november 2013, 13/2309 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord onder overlegging van een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M. Metin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder. Ter zitting heeft appellante met toestemming van het Uwv nadere medische stukken overgelegd

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als schoonmaakster, heeft zich op 18 oktober 2010 ziek gemeld wegens psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 oktober 2012 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 15 oktober 2012 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 12 maart 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om een aanvullende beperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op te nemen voor de dwangstoornis van appellante. Appellante is tevens aangewezen op een gestructureerde werkomgeving.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is te achten. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellante heeft gemist, dan wel onjuist in de FML heeft vertaald. In dit kader heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht dat de beperkingen als gevolg van de psychische klachten ten tijde in geding minder zijn dan aanvankelijk bij de ziekmelding en dat de beperkingen als gevolg van de dwangstoornis en de overige klachten niet zijn onderschat.
2.2.
Voorts is de rechtbank, onder verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, van oordeel dat appellante geschikt is voor de voor haar geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Als gevolg van de dwangstoornis kan zij niet normaal functioneren. Inmiddels heeft zij ook een indicatie gekregen dat zij ter behandeling van de dwangstoornis moet worden opgenomen. Voorts stelt appellante door haar psychische en lichamelijke gesteldheid en haar medicijngebruik niet in staat te zijn om de voor haar geselecteerde functies uit te oefenen. Ten slotte heeft zij verzocht om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er gelet op de beschikbare medische gegevens geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. Terecht heeft de rechtbank in dit kader overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante naast een matige lichamelijke conditie ook psychische klachten, enerzijds door overbelasting na een sociaal belaste periode, anderzijds door een dwangstoornis. De decompensatie door de sociaal belaste periode lijkt voor het grootste deel inmiddels naar de achtergrond te zijn verdwenen. De dwangstoornis is er al lang en hindert appellante blijkbaar minder als zij gecompenseerd is. In ieder geval heeft zij langere periodes kunnen werken met deze stoornis. Door de dwangstoornis is appellante vooral aangewezen op vaste bekende werkwijzen met een duidelijke taakomschrijving waarbij regelmogelijkheden minimaal blijven. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de door appellante in beroep overgelegde medische gegevens geen aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid van appellante. Met juistheid heeft de rechtbank gesteld dat uit deze gegevens geen wezenlijk andere feiten volgen dan die al bekend waren bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook de in hoger beroep overgelegde informatie over de medicatie van appellante geeft geen aanleiding de voor appellante vastgestelde belastbaarheid voor onjuist te houden. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 januari 2014 is voldoende gemotiveerd uiteengezet dat de bijwerkingen van de medicijnen die appellante rond de datum in geding gebruikte niet zodanig waren dat deze van invloed waren op de belastbaarheid van appellante. De ter zitting overgelegde nadere medische stukken geven evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De inhoud van deze stukken was deels al bekend en heeft deels geen betrekking op de datum in geding. Voorts is het gegeven dat appellante ter behandeling van haar dwangstoornis nu opgenomen zou moeten worden niet relevant voor deze procedure. In deze procedure gaat het immers om de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 oktober 2012, de datum in geding, en niet om de huidige situatie. Er bestaat ten slotte geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in medisch opzicht in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde functies. De rechtbank heeft zich bij dat oordeel met juistheid gebaseerd op de arbeidskundige rapporten. In deze rapporten is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante deze functies kan vervullen met inachtneming van haar beperkingen. De signaleringen zijn naar behoren gemotiveerd. Ook gezien het opleidingsniveau van appellante moet zij in staat worden geacht deze functies te vervullen.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. van Wijk

NK