ECLI:NL:CRVB:2015:1895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
13-4559 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die ziek was gemeld met spier- en gewrichtsklachten, had een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uwv had op basis van een onderzoek door een verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante per 29 augustus 2012 weer geschikt was voor haar arbeid. Appellante was van mening dat het onderzoek dat aan dit besluit ten grondslag lag onvoldoende zorgvuldig was en dat haar klachten niet goed waren ingeschat.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante eerder als medewerkster in een ziekenhuis had gewerkt en dat haar dienstverband was geëindigd na haar ziekmelding. De verzekeringsarts had appellante onderzocht en geadviseerd dat zij weer in staat was om te werken, ondanks haar klachten. Het Uwv had dit advies overgenomen en appellante meegedeeld dat zij geen recht meer had op ziekengeld.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met informatie uit de behandelend sector en dat haar pijn- en vermoeidheidsklachten waren onderschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had niet alleen appellante onderzocht, maar ook informatie ingewonnen van haar behandelend artsen. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts dat appellante geschikt was voor haar arbeid.

De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden had besloten dat appellante met ingang van 29 augustus 2012 in staat was haar arbeid te verrichten. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/4559 ZW
Datum uitspraak: 12 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 juli 2013, 13/72 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J.L. Crutzen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster portioneren in de compactkeuken van het [ziekenhuis] te [woonplaats], gedurende gemiddeld 30 uren per twee weken. Op 1 mei 2011 was haar eerste werkdag. Op 22 september 2011 heeft appellante zich ziek gemeld met spier- en gewrichtsklachten. Per 1 november 2011 is haar dienstverband geëindigd. Vervolgens is haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Appellante is op 12 december 2011 onderzocht en op 28 augustus 2012 gezien door de verzekeringsarts. In haar aanvullende rapport van 28 augustus 2012 heeft de verzekeringsarts het Uwv geadviseerd appellante, ondanks haar klachten, met ingang van 29 augustus 2012 weer geschikt te achten voor haar arbeid. Bij dit advies heeft de verzekeringsarts een werkplekonderzoek van de arbeidsdeskundige van 17 juli 2012 betrokken. Vervolgens heeft het Uwv appellante bij besluit van 28 augustus 2012 meegedeeld dat zij met ingang van
29 augustus 2012 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.3.
Bij besluit van 27 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 augustus 2012 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 november 2012 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen reden gezien om het advies van de verzekeringsarts voor onjuist te houden.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd onvoldoende zorgvuldig is geweest. Niet is gebleken dat rekening is gehouden met de informatie afkomstig uit de behandelend sector. Voorts stelt appellante dat de verzekeringsartsen haar pijn- en vermoeidheidsklachten en daarmee haar arbeidsbeperkingen hebben onderschat. Zij acht zich niet in staat met ingang van
29 augustus 2012 haar arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Gelet op het bepaalde in artikel 19, vijfde lid, van de ZW, voor zover hier van belang, dient in de situatie dat een verzekerde geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid te worden verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Aan de arbeid van appellante waren echter geen bijzondere belastende aspecten verbonden die hier op grond van voormelde bepaling buiten beschouwing zouden moeten blijven.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht op het spreekuur, het dossier bestudeerd en uitgebreid over haar bevindingen gerapporteerd. Na dit verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden met betrekking tot de laatstelijk door appellante verrichte werkzaamheden. De arbeidsdeskundige heeft in zijn verslag gedetailleerd beschreven welke werkzaamheden appellante verrichtte en welke belasting dit met zich brengt. Dit verslag is betrokken bij het advies van de verzekeringsarts. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante onderzocht op het spreekuur, het dossier bestudeerd en informatie opgevraagd en verkregen van behandelend huisarts, revalidatiearts en reumatoloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens uitgebreid gerapporteerd en heeft daarbij de door appellante naar voren gebrachte bezwaren betrokken. De Raad ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd voor onjuist te houden. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 november 2012 blijkt dat hij de informatie van de appellante behandelend specialisten bij zijn beoordeling heeft betrokken.
4.3.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen geen aanknopingspunten te zien voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante met ingang van 29 augustus 2012 geschikt is voor haar arbeid. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom zij met deze beperkingen in staat moet worden geacht haar arbeid te verrichten. Appellante is door haar pijn- en vermoeidheidsklachten beperkt in het uitvoeren van repetitieve handelingen, waarbij geen mogelijkheid bestaat tot voldoende houdingswisselingen. Uit het verrichte werkplekonderzoek blijkt dat de werkzaamheden worden uitgevoerd aan een lopende band. Aan de band zijn verschillende posten (soep, vlees, groenten, aardappelen, toetjes, brood, tableaus). De medewerker wisselt hierbij om het uur en een kwartier van post, terwijl bij de meest zware post om het half uur tot maximaal drie kwartier wordt gewisseld. Voorts worden eenzijdige bewegingen gemaakt bij het opscheppen van de etenswaren. Aldus is in de functie sprake van enige statische belasting. Echter, gezien de ruime mogelijkheden tot recuperatie (appellante werkte gemiddeld 3 tot 4 uren per dag) en gezien het feit dat in de functie regelmatig wordt gewisseld van positie, valt deze statische belasting binnen de belastbaarheid van appellante. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten om het oordeel van de rechtbank over de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De stelling van appellante dat de verzekeringsartsen haar pijn- en vermoeidheidsklachten en daarmee haar arbeidsbeperkingen hebben onderschat is niet nader onderbouwd met objectief medische informatie.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen onder 4.2 en 4.3 is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het Uwv op juiste gronden heeft geoordeeld dat appellante met ingang van
29 augustus 2012 in staat moet worden geacht haar arbeid te verrichten. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. van Wijk

NK