ECLI:NL:CRVB:2015:1896

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
14-604 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van rugklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich op 8 november 2010 ziek had gemeld vanwege linker enkelklachten, had een verzoek ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 5 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische informatie van appellant, inclusief de door hem overgelegde stukken. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen vanwege zijn rugklachten en een depressieve stoornis. Hij had aanvullende medische documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig was en dat de gronden van appellant niet voldoende waren om de medische grondslag van het bestreden besluit te weerleggen. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad wees ook op het feit dat appellant geen nieuwe objectieve medische gegevens had overgelegd die zijn stelling konden onderbouwen. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier D. van Wijk.

Uitspraak

14/604 WIA
Datum uitspraak: 12 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2013, 13/1549 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.M.T. van Diepen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was laatstelijk werkzaam als autoschadehersteller voor 38 uur per week. Vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet heeft appellant zich op 8 november 2010 ziek gemeld vanwege linker enkelklachten. Bij besluit van 8 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van
5 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 22 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de beschikbare medische informatie van appellant, ook met de in beroep door appellant overgelegde stukken. Deze stukken bevatten geen nieuwe medische informatie die zien op de datum in geding. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die zijn stelling onderbouwen dat de beperkingen door de verzekeringsartsen onjuist zijn vastgesteld. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv meer beperkingen had moeten aannemen als gevolg van zijn rugklachten en depressieve stoornis met klachten van hoofdpijn, slapeloosheid en concentratieproblemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een verwijsbrief fysiotherapie en een brief van zijn behandelend psychiater overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak en nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 april 2014 en 18 november 2014 overgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv niet onzorgvuldig is geweest en dat de gronden van appellant niet tot het oordeel leiden dat de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist moet worden gehouden. Daartoe heeft de rechtbank terecht overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met alle beschikbare medische informatie en dat de door appellant in beroep overgelegde stukken geen nieuwe medische informatie bevatten die zien op de datum in geding. De stukken die appellant in hoger beroep heeft overgelegd bevatten eveneens geen nieuwe objectieve medische gegevens. Uit de brief van i-psy van
11 september 2014 blijkt weliswaar dat sprake is van een chronische depressieve stoornis, maar deze diagnose was op de datum in geding niet gesteld. Ten tijde van de datum in geding was blijkens het behandelplan van Allekleur van november 2012 sprake van een matige depressieve stoornis, eenmalige episode. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie meegenomen in zijn beoordeling en geen reden gezien voor het aannemen van beperkingen op het gebeid van persoonlijk en sociaal functioneren. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen stand kan houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de rugklachten van appellant. Bij lichamelijk onderzoek heeft deze verzekeringsarts vastgesteld dat de afwijking aan de enkel pijn veroorzaakt in het onderbeen, uitstralend naar de rug. In hoger beroep heeft appellant geen medische stukken ingezonden waaruit blijkt dat onvoldoende rekening is gehouden met deze rugklachten.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 februari 2013 en 16 maart 2015 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D. van Wijk

NK