In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De zaak betreft een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarbij een vordering wegens meerinkomen werd omgezet in een lening. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, stelde dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende was. De rechtbank had het bezwaar ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de minister het bestreden besluit pas bij brief van 19 augustus 2014 nader had gemotiveerd. Zonder deze motivering was het besluit niet voldoende begrijpelijk. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat de nadere motivering toereikend was.
Daarnaast werd er een verzoek om schadevergoeding behandeld wegens overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met bijna een jaar was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,- aan appellant. De Raad concludeerde dat de Staat der Nederlanden moest worden veroordeeld tot deze schadevergoeding, aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de termijn zouden rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met P. Boer als griffier.