ECLI:NL:CRVB:2015:1944
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van Ziektewetuitkering en verblijfsrechtelijke positie
In deze zaak heeft verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. B.A. Palm, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Verzoeker, die sinds februari 2014 als schoonmaker werkte, was per juni 2014 uitgevallen door lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv beëindigde zijn Ziektewetuitkering per november 2014, omdat hij weer geschikt werd geacht voor zijn werk. Verzoeker betwistte deze beslissing en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat hij zich volledig arbeidsongeschikt achtte.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 11 juni 2015 behandeld. Tijdens de zitting is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeijden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is in verband met de verblijfsrechtelijke positie van de partner van verzoeker, maar oordeelde dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen. Er was geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen, en het rapport van de GZ-psycholoog dat door verzoeker was ingebracht, bood geen nieuwe inzichten die de eerdere conclusies van het Uwv konden weerleggen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in hoger beroep niet in stand zou blijven. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 juni 2015.