ECLI:NL:CRVB:2015:2005
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die voorheen werkzaam was als telefoniste/receptioniste en medewerkster bewonersadministratie, was in 2002 uitgevallen wegens rugklachten en psychische klachten. Sinds 17 november 2003 ontving zij een WAO-uitkering, die vanaf 15 september 2008 was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Na een nieuwe ziekmelding op 26 januari 2010 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld. Het Uwv concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd bleef, wat leidde tot een bestreden besluit op 31 mei 2012. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens overgelegd die de juistheid van de eerdere beoordeling in twijfel trekken. De Raad heeft ook de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies, waaronder elektronicamonteur en productiemedewerker, passend zijn voor appellante, rekening houdend met haar beperkingen. De Raad heeft de argumenten van appellante dat haar beperkingen zijn onderschat, verworpen.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de eerdere beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering niet te herzien, in stand blijft. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.