ECLI:NL:CRVB:2015:2005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
13-2950 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die voorheen werkzaam was als telefoniste/receptioniste en medewerkster bewonersadministratie, was in 2002 uitgevallen wegens rugklachten en psychische klachten. Sinds 17 november 2003 ontving zij een WAO-uitkering, die vanaf 15 september 2008 was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Na een nieuwe ziekmelding op 26 januari 2010 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld. Het Uwv concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd bleef, wat leidde tot een bestreden besluit op 31 mei 2012. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens overgelegd die de juistheid van de eerdere beoordeling in twijfel trekken. De Raad heeft ook de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies, waaronder elektronicamonteur en productiemedewerker, passend zijn voor appellante, rekening houdend met haar beperkingen. De Raad heeft de argumenten van appellante dat haar beperkingen zijn onderschat, verworpen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de eerdere beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering niet te herzien, in stand blijft. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2950 WAO
Datum uitspraak: 1 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
16 mei 2013, 12/1596 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord onder overlegging van een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarop namens appellante is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, voorheen werkzaam als telefoniste/receptioniste en medewerkster bewonersadministratie, is in 2002 voor dit werk uitgevallen wegens rugklachten en psychische klachten. Met ingang van 17 november 2003 is haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die vanaf 15 september 2008, wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Vanaf diezelfde datum was appellante werkzaam als secretaresse.
1.2.
Op 26 januari 2010 heeft appellante zich ziek gemeld voor dit werk wegens psychische klachten.
1.3.
Na afloop van de wachttijd heeft het Uwv beoordeeld of de klachten en beperkingen van appellante sinds 15 september 2008 zijn toegenomen en of de aan haar toegekende
WAO-uitkering moet worden herzien. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 december 2011 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante onveranderd op 15 tot 25% gesteld.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 31 mei 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de medische situatie van appellante in essentie vergelijkbaar met die in 2008.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens, waaronder begrepen het door appellante in beroep ingezonden rapport van verzekeringsarts A.M.H. Ostendorf, geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de juistheid van de aan dit besluit ten grondslag liggende medische oordeelsvorming.
2.2.
Voorts heeft de rechtbank met betrekking tot de vraag of de voor appellante geselecteerde functies passend zijn, overwogen dat uit de gedetailleerde beschrijvingen van de in deze functies optredende belastingen blijkt dat deze belastingen de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid van appellante niet te boven gaan.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv haar beperkingen hebben onderschat. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld geen aanleiding te zien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Er is geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom de bezwaren van appellante tegen deze vaststelling niet slagen. Blijkens deze rapporten zijn alle door appellante overgelegde medische gegevens meegenomen in de beoordeling. In hoger beroep heeft appellante geen objectief medische gegevens overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van die beoordeling.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, is de Raad van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde functies van elektronicamonteur, inpakker, productiemedewerker industrie, en productiemedewerker metaalindustrie. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante deze functies kan vervullen met inachtneming van haar beperkingen. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zijn naar behoren gemotiveerd. De Raad laat daar of de ook geselecteerde functie samensteller metaalwaren voor appellante geschikt is. Aan het in hoger beroep ingezonden rapport van 12 december 2014 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep valt te ontlenen dat ook zonder deze functie voldoende voor appellante geschikte functies resteren waarmee appellantes verlies aan verdiencapaciteit onverminderd 15 tot 25% blijft.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

JL