ECLI:NL:CRVB:2015:2011
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die op 12 maart 2010 wegens nekklachten uitviel voor zijn werk als meewerkend teamleider in de grafische industrie, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 9 maart 2012 geen recht op een WIA-uitkering toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van de appellant werd ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtsgang.
De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van de appellant en dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag correct was vastgesteld. De rechtbank vond dat de arbeidskundige beoordeling van het Uwv niet volledig gemotiveerd was, maar dat de geschiktheid van de functies voor de appellant voldoende was onderbouwd.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat en dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet correct was vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag juist was vastgesteld en dat er geen objectieve medische gegevens waren overgelegd die de stellingen van de appellant konden onderbouwen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.