ECLI:NL:CRVB:2015:2014

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
13-2572 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar loongerelateerde WGA-uitkering per 28 maart 2012 beëindigd werd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts de belastbaarheid van appellante correct had vastgesteld. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de verzekeringsarts te geringe beperkingen had vastgesteld, wat zou betekenen dat het arbeidskundig onderzoek niet klopte.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de argumenten van appellante beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Appellante had geen nieuw medisch rapport overgelegd dat haar standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische gegevens en dat de vastgestelde beperkingen op psychisch gebied onveranderd van kracht bleven. De Raad oordeelde dat de drie functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante, gezien haar beperkingen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, voor zover deze was aangevochten. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2572 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 maart 2013, 12/4579 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.C.L. van de Corput, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 27 januari 2012 heeft het Uwv appellante per 1 maart 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Bij besluit van dezelfde datum heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 28 maart 2012 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante is bij besluit van 16 juli 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat het medisch onderzoek dat het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op basis van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij appellante niet te geringe beperkingen als gevolg van psychische klachten en rugklachten heeft vastgesteld. Voorts leest de rechtbank - anders dan appellante - in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat appellante slechts een paar uren per dag kan werken. Die verzekeringsarts acht appellante slechts beperkt wat betreft de werktijden. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellante in de haar voorgehouden voorbeeldfuncties niet wordt overschreden en dat die functies dan ook aan de schatting ten grondslag mochten worden gelegd. Gegeven het feit dat het Uwv ter zitting van de rechtbank er op heeft gewezen dat - nu in de heroverweging nieuwe functies zijn geduid - bij het bestreden besluit een uitlooptermijn van twee maanden in acht had moeten worden genomen, heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarnaast heeft de rechtbank het besluit van 27 januari 2012, waarbij de uitkering ingevolge de Wet WIA per 28 maart 2012 is beëindigd, herroepen. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat de uitkering van appellante ingevolge de Wet WIA wordt beëindigd met ingang van
17 september 2012.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij haar te geringe beperkingen heeft vastgesteld. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoet volgens haar daarom niet aan de daarvoor geldende eisen. Het bestreden besluit is overigens ook onzorgvuldig voorbereid. Nu de belastbaarheid van appellante onjuist is vastgesteld is appellante van mening dat ook het arbeidskundig onderzoek geen stand kan houden. Met name is de belasting in de functies medewerker administratieve ondersteuning en productiemedewerker metaal- en elektro-industrie niet in overeenstemming met de belastbaarheid van appellante. Dit leidt er toe dat de schatting in strijd is met het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit waarin is bepaald dat ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies aan de schatting ten grondslag moeten worden gelegd.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad komt tot het volgende oordeel.
5.1.
Appellante komt tegen de aangevallen uitspraak slechts in hoger beroep, voor zover de rechtbank bij die uitspraak heeft bepaald dat de uitkering van appellante ingevolge de Wet WIA wordt beëindigd met ingang van 17 september 2012. Hetgeen door appellante in hoger beroep dienaangaande is aangevoerd, is in essentie een herhaling van hetgeen door haar in beroep naar voren is gebracht.
5.2.
Er is geen reden voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, op de door appellante gegeven aangevoerde grond dat het Uwv ten onrechte niet heeft geïnformeerd naar de mening van de behandelend specialist over de gevolgen van de rugklachten voor het functioneren van appellante. Evenmin op de grond dat het Uwv niet is ingegaan op de beperkingen die de medicatie van appellante veroorzaken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de zich onder de gedingstukken bevindende medische gegevens, waaronder gegevens over de door appellante gebruikte medicatie. Voorts heeft die verzekeringsarts informatie ingewonnen bij de behandelend orthopedisch chirurg van appellante. Met de rechtbank moet worden gezegd dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de - mede op basis van informatie van de behandelend sector tot stand gekomen - bevindingen van de verzekeringsartsen met betrekking tot de belastbaarheid van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft - zoals ook het Uwv in het verweerschrift in hoger beroep terecht opmerkt - de voor appellante geldende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) - na eigen onderzoek van appellante en na kennis te hebben genomen van informatie van de behandelend orthopedisch chirurg.- deels uit preventief oogpunt aangepast op de punten schokken ter hoogte van de onderrug, lang zitten en lang staan (zowel aaneengesloten als aantal uren tijdens het werk), frequent buigen, zwaar tillen en dragen en voor langdurig gebogen en/of getordeerd actief zijn. Omdat er wat betreft de psychische gezondheidssituatie van appellante geen nieuwe medische gegevens voorhanden zijn die een ander licht werpen op die situatie blijven naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep de reeds vastgestelde beperkingen op psychisch gebied onveranderd van kracht. Er is geen aanleiding dit oordeel voor onjuist te houden. De rechtbank is voorts terecht van oordeel dat de urenbeperking die de verzekeringsartsen bij appellante aangewezen achten niet ziet op een duurbeperking in aantal uren, maar de beperking dat appellante niet in staat geacht wordt tot ’s nachts werken en werken in wissel- of ploegendienst. De voorhanden zijnde gedingstukken geven geen reden te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen dat appellante in staat moet worden geacht gemiddeld acht uur per dag respectievelijk gemiddeld veertig uur per week arbeid te verrichten. In beginsel mag het Uwv uitgaan van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan die bevindingen. Uit rechtspraak van de Raad (zie zijn uitspraak van 9 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BS1122) volgt dat voor het zaaien van twijfel aan de juistheid van een medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een medische beoordeling inhoudelijk onjuist is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk is. Appellante heeft een dergelijk rapport niet overgelegd.
5.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 19 juni 2012 is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de drie functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkens haar rapport van 11 juli 2012 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd voor appellante geschikt zijn. De rechtbank wijst daarbij terecht op dat arbeidsdeskundigen bezwaar en beroep toereikend hebben gemotiveerd waarom appellante - gelet op de bij haar bestaande beperkingen - in staat moet worden geacht alle voorgehouden voorbeeldfuncties - ook bij het licht van de in het formulier Resultaat Functiebeoordeling opgenomen signaleringen - moet kunnen vervullen.
6. Gelet op hetgeen onder 5.2 tot en met 5.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigd de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

NK