ECLI:NL:CRVB:2015:2039

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
13-5239 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordelingskader bij laattijdige aanvraag voor Wajong-uitkering en de rol van verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uwv was geweigerd op basis van het feit dat hij na zijn 18e verjaardag in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig en volledig was uitgevoerd. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat was om in een betaalde werkomgeving te functioneren, maar de Raad oordeelde dat de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen adequaat waren meegenomen in de beoordeling. De Raad concludeerde dat de appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, rekening houdend met zijn beperkingen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de criteria voor het recht op Wajong-ondersteuning bij laattijdige aanvragen.

Uitspraak

13/5239 WWAJ
Datum uitspraak: 1 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
20 augustus 2013, 13/2936 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appelant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en tevens gereageerd op een door appellant ingediend rapport van zijn psychiater door overlegging van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [woonplaats] 1987, heeft op 5 juni 2012, door het Uwv ontvangen op
19 juni 2012, een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend.
1.2.
Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 23 juli 2012 appellant een Wajong-uitkering geweigerd omdat hij na zijn 18e verjaardag gedurende langere tijd kon werken en daarmee meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen.
1.3.
Na onderzoek door een verzekeringsarts, door een arbeidsdeskundige, een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 28 maart 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 juli 2012 ongegrond verklaard, stellende dat appellant niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat appellant op het moment dat de arbeidsondersteuning mogelijk kon ingaan (9 oktober 2012, 16 weken na ontvangst van de aanvraag) in staat werd geacht om meer dan 75% van zijn maatmaninkomen te verdienen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe gesteld dat er geen reden is het door de verzekeringsartsen verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten en te concluderen dat zij de beperkingen van appellant hebben onderschat. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen de medische informatie met betrekking tot de psychische aandoeningen van appellant op kenbare en plausibele wijze hebben betrokken in de beoordeling. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 januari 2013 zijn (mede) op grond van deze informatie beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden aangenomen. Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor hem niet geschikt zijn. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd waarom appellant in staat wordt geacht de functies te vervullen en de arbeidsdeskundige heeft de gesignaleerde aspecten naar aanleiding van de vastgestelde beperkingen van een voldoende deugdelijke motivering voorzien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij, anders dan het Uwv veronderstelt, niet in staat is om langere tijd in een betaalde werkomgeving te functioneren. Naar zijn mening is het wel mogelijk dat hij in een veilige, gestructureerde werkomgeving, waar weinig beroep wordt gedaan op sociale vaardigheden, voor 50% zou kunnen functioneren. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant gewezen op een brief van 4 november 2013 van H. Janssen, psychiater.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (onder meer: uitspraken van 17 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX4918) en laatstelijk 27 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:939), vloeit uit artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet Wajong voort dat indien de betrokkene bij zijn aanvraag ouder is dan achttien jaar (dat wil zeggen dat sprake is van een laattijdige aanvraag) en hij op de datum waarop de arbeids- en inkomensondersteuning kan ingaan niet arbeidsongeschikt is, er geen recht op deze ondersteuning bestaat. In zo een dergelijke situatie is het, naar het oordeel van de Raad, niet vereist om tevens of eerst te beoordelen of de betrokkene (op zijn achttiende verjaardag) als jonggehandicapte dient te worden aangemerkt in de zin van artikel 2:3 van de Wet Wajong.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding voor het oordeel dat in de vastgestelde FML onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die appellant heeft. In de in 3.1 vermelde brief van psychiater Janssen is de problematiek van appellant nog eens beschreven. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 december 2013 is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt bij het verrichten van arbeid en waarom de informatie van psychiater Janssen geen aanleiding geeft om hem meer of verdergaand beperkt te achten. Alleen de indruk die bij deze psychiater bestaat dat appellant niet in staat is om langere tijd in een betaalde werkomgeving te functioneren en dat hij mogelijk voor 50% kan functioneren in een veilige en gestructureerde werkomgeving, kan de beredeneerde motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen indicatie bestaat voor een urenbeperking niet wegnemen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, moet hijin staat worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 februari 2013 is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant de uiteindelijk geselecteerde functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) M. Crum

NK