Uitspraak
12 november 2013, 13/3068 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die tot 31 augustus 2008 werkzaam was als huishoudelijk medewerker in de thuiszorg, had zich op 1 februari 2011 ziek gemeld vanwege knieklachten, later gevolgd door rug- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 29 januari 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.
De rechtbank bevestigde het oordeel van het Uwv, maar appellant ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen onvoldoende zorgvuldig waren onderzocht. In hoger beroep heeft appellant aanvullende medische stukken overgelegd, maar de Raad oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellant gezien en vastgesteld dat zijn knie- en rugklachten correct waren meegenomen in de beoordeling van zijn belastbaarheid. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen.
De Raad bevestigde dat appellant in staat was de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen. De arbeidsdeskundige had voldoende gemotiveerd dat de functies van inpakker en machinebediende geen overschrijding van de belastbaarheid met zich meebrachten. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, maar veroordeelde het Uwv wel in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 490,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van in totaal € 162,- aan appellant moest vergoeden.