Uitspraak
17 december 2013, 13/2337 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld vanwege knieklachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen recht op een WIA-uitkering toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging hiertegen in hoger beroep.
De Raad beperkte zijn beoordeling tot de vraag of appellant in de voor hem geselecteerde functies zijn linkerbeen kon strekken tijdens het zitten. De Raad concludeerde dat de functies die aan appellant waren voorgehouden, geschikt waren, omdat er voldoende mogelijkheden waren om van houding te wisselen en het linkerbeen te strekken. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant, ondanks zijn knieklachten, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad wees erop dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, aangezien het hoger beroep niet slaagde.