ECLI:NL:CRVB:2015:2042

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
14-582 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geschiktheid van functies voor appellant met knieklachten in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld vanwege knieklachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen recht op een WIA-uitkering toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging hiertegen in hoger beroep.

De Raad beperkte zijn beoordeling tot de vraag of appellant in de voor hem geselecteerde functies zijn linkerbeen kon strekken tijdens het zitten. De Raad concludeerde dat de functies die aan appellant waren voorgehouden, geschikt waren, omdat er voldoende mogelijkheden waren om van houding te wisselen en het linkerbeen te strekken. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van de functies te twijfelen.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant, ondanks zijn knieklachten, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad wees erop dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

14/582 WIA
Datum uitspraak: 1 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 december 2013, 13/2337 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.S. Tauwnaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. Appellant is, zonder bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als magazijnmedewerker voor 40 uur per week, heeft zich met ingang van 20 juli 2010 ziek gemeld vanwege knieklachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 december 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 17 juli 2010 (lees: 2012) geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 december 2012 is bij besluit van
27 maart 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, aangevuld bij notitie van een medewerker Beroep van het Uwv, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien appellant meer beperkt te achten op de aspecten lopen, lopen tijdens het werk, en traplopen. Voorts moet appellant bij het zitten zijn been kunnen strekken en kan hij geen functies uitoefenen waarin hij continu met zijn linkerbeen een pedaal moet bedienen. Ook is appellant beperkt ten aanzien van grove trillingsbelasting en geknield of gehurkt actief zijn. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na overleg met verschillende arbeidskundig analisten, voor appellant geschikte functies geselecteerd. Daarna heeft de medewerker Beroep de schatting uiteindelijk gebaseerd op drie functies. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is onveranderd vastgesteld op minder dan 35%.
2. Naar aanleiding van het beroepschrift van appellant heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgens zijn rapport van 25 juni/4 juli 2013 de verzekeringsarts bezwaar en beroep verzocht de door hem in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) gegeven toelichting op het aspect zitten met betrekking tot de mogelijkheid om het been te strekken extra toe te lichten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het voldoende voor appellant, dat hij tijdens het werk mogelijkheden heeft om zijn been te strekken. Het is in medisch opzicht niet noodzakelijk dat appellant voortdurend zijn been kan strekken.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat de medische stukken niet op andere of meer beperkingen wijzen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld in de FML van 24 juli 2013, die gecorrigeerd is naar de datum in geding. Het medisch onderzoek is zorgvuldig geweest en er is rekening gehouden met de beschikbare medische informatie van appellant. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die de rechtbank aanleiding geven op medische gronden een andere beslissing te nemen.
3.2.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat appellant, ondanks de beperkingen aan zijn knie, in staat is om de voor hem geselecteerde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overleg gepleegd met verschillende arbeidskundig analisten. Hieruit is naar voren gekomen dat binnen de geselecteerde functies voldoende ruimte bestaat om van houding te wisselen en het linkerbeen te strekken. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen de aanvullende toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven onder 2, bestaan er volgens de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag heeft gelegd in medisch opzicht voor appellant niet geschikt zijn.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant in hoofdzaak aangevoerd dat hij wegens zijn knieklachten niet in staat is om de voor hem geselecteerde functies te vervullen. Ten onrechte wordt ervan uitgegaan dat binnen de geselecteerde functies voldoende ruimte bestaat om het linkerbeen te strekken.
4.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
5.1.
De Raad begrijpt het hoger beroep van appellant, gelet op de nadruk die dit aspect in het hoger beroepschrift en de aanvullende motivering daarvan heeft gekregen, aldus dat dit alleen ziet op (de betekenis van) het vereiste van het kunnen strekken van zijn linkerbeen bij het zitten in de hem voorgehouden functies. De Raad zal zijn beoordeling van de aangevallen uitspraak dan ook beperken tot het hiervoor omschreven punt van geschil.
5.2.
Wat betreft dit geschilpunt overweegt de Raad in de eerste plaats dat in het midden kan worden gelaten de precieze betekenis van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, met inachtneming van zijn rapport van 6 maart 2013, aan de FML bij de normaalscore op het onderdeel 5.1 toegevoegde toelichting over onder andere de medische noodzaak van het strekken van het been. Appellant heeft immers in het aanvullend bezwaarschrift van
31 januari 2013 gesteld, dat hij een half uur kan zitten en dan zijn been moet kunnen strekken. In de functieomschrijving van de functie met SBC-code 111172 is vermeld dat daarin niet langer dan een half uur aaneengesloten op een plek behoeft te worden gezeten waar het been niet (continu en volledig) zal kunnen worden gestrekt. Gelet op een en ander moet deze functie voor appellant geschikt worden geacht.
5.3.
Wat betreft de mogelijkheid van het strekken van het linkerbeen in de overige voorgehouden functies merkt de Raad het volgende op. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 maart 2013, herhaald in zijn rapport van
25 juni/ 4 juli 2013, is over de functie productiemedewerker kantoormeubelen met SBC-code 111171 vermeld dat appellant naar keuze kan zitten en staan. Ook deze functie is daarom geschikt voor appellant. Voorts is met betrekking tot de functie pizzalijnmedewerker topping met SBC-code 111071 eveneens vermeld dat appellant naar keuze kan zitten en staan. Iedere 15 minuten kan worden gewisseld tussen zitten en staan. In deze functie wordt gewerkt op verschillende plekken aan een productielijn. Het is niet mogelijk om op al deze plekken met een gestrekt been te zitten maar dan kan appellant staande werken. Daarom is ook deze functie geschikt voor hem.
5.4.
Gelet op hetgeen is overwogen in 5.1 tot en met 5.3 slaagt het hoger beroep niet.
De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) M. Crum
JvC