ECLI:NL:CRVB:2015:2043

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
14-661 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van appellante in het kader van de Wet WIA na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 27 september 2010 ziek meldde vanwege buikpijnklachten, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende. Het Uwv stelde vast dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een ongegrondverklaring van haar bezwaar.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat haar beperkingen waren onderschat. Tevens verzocht zij om de inschakeling van een onafhankelijk medisch deskundige. Het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellante onderzocht en relevante medische informatie betrokken in zijn beoordeling. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante en dat zij in staat was de maatgevende arbeid en de geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/661 WIA
Datum uitspraak: 1 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 december 2013, 13/3075 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster voor gemiddeld
37,24 uur per week heeft zich op 27 september 2010 ziek gemeld in verband met buikpijnklachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 november 2012 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 24 september 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 november 2012 is bij besluit van
5 april 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt de overweging ten grondslag dat appellante geen recht heeft op een Wet WIA-uitkering, omdat zij geschikt moet worden geacht voor de maatgevende arbeid en omdat zij geschikt moet worden geacht voor de in de bezwaarprocedure geselecteerde functies waarmee zij een zodanig inkomen kan verdienen dat haar mate van arbeidsongeschiktheid beneden de 35% blijft.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek naar haar beperkingen onvoldoende zorgvuldig is geweest. Voorts stelt zij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar beperkingen heeft onderschat. Ten slotte heeft zij verzocht om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op de wijze waarop het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is uitgevoerd en daarvan verslag is gedaan, er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht op het spreekuur, het dossier bestudeerd en informatie afkomstig van de appellante behandelend gynaecoloog en MDL-arts betrokken bij zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op de hoorzitting, het dossier bestudeerd en, in aanvulling op de eerder verkregen informatie, nadere informatie afkomstig van de gynaecoloog en informatie afkomstig van de huisarts van appellante betrokken bij zijn beoordeling. In hetgeen appellante heeft aangevoerd zijn geen aanknopingspunten gelegen om het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist te houden.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante onjuist heeft vastgesteld. Met de door appellante genoemde klachten, waaronder de buikpijnklachten in verband met de door gynaecoloog in zijn brief van 19 december 2012 als mild aangemerkte endometriose, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden bij het opstellen van de FML. Appellante is onder andere beperkt geacht voor activiteiten die de druk op de buik vergroten. Uit het aangevoerde in hoger beroep valt niet af te leiden dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante op
24 september 2012, de in geding zijnde datum. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat hierbij van belang is dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de klachten als zodanig of om de gestelde diagnose, maar om objectief vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid. Hetgeen appellante in dat verband heeft aangevoerd, legt tegenover de inzichtelijk en overtuigend gemotiveerde medische oordelen van de verzekeringsartsen onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan aan te nemen dat onvoldoende beperkingen zijn neergelegd in de FML. Evenmin als in beroep, heeft appellante in hoger beroep medische gegevens overgelegd op grond waarvan twijfel is gerechtvaardigd aan de juistheid van de FML. Op grond van het voorgaande bestaat geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in medisch opzicht in staat moet worden geacht de maatgevende arbeid alsmede de voor haar door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 4 april 2013 uiteindelijk geselecteerde functies te vervullen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dienaangaande en maakt die tot de zijne.
4.4.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) M. Crum

NK