ECLI:NL:CRVB:2015:2065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
13-6299 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die voorheen als cateringmedewerker/bezorger werkte, had zich op 31 januari 2013 ziek gemeld vanwege diverse lichamelijke klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 22 april 2013, werd geconcludeerd dat de appellant per 1 mei 2013 weer geschikt was voor zijn arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond na herbeoordeling.

De rechtbank Den Haag oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om informatie op te vragen bij de behandelend sector. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen onvoldoende waren onderkend. Het Uwv vroeg om bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was. De Raad benadrukte dat verzekeringsartsen in beginsel mogen vertrouwen op hun eigen oordeel en dat er geen noodzaak was voor het opvragen van aanvullende informatie. De argumenten van appellant in hoger beroep werden als herhalingen van eerdere stellingen beschouwd, zonder nieuwe medische gegevens die de eerdere conclusies in twijfel trokken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/6299 ZW
Datum uitspraak: 19 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 oktober 2013, 13/5377 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Groen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant, voorheen werkzaam als cateringmedewerker/bezorger voor 32 uur per week, heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet op 31 januari 2013 ziek gemeld vanwege rug-, nek-, knie-, voet- en armklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
Appellant heeft in het kader van deze ziekmelding op 22 april 2013 het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Deze arts is op basis van een dossieronderzoek en de bevindingen uit het spreekuur-onderzoek tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van
1 mei 2013 weer geschikt is te achten voor het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van
22 april 2013 heeft het Uwv dienovereenkomstig het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 1 mei 2013 beëindigd.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 22 april 2013 bezwaar gemaakt. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van 14 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Voor de verzekeringsartsen van het Uwv bestond geen aanleiding informatie bij de behandelend sector op te vragen. De rechtbank acht het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig. Voorts heeft de rechtbank van belang geacht dat uit de in beroep overgelegde informatie van behandelend neuroloog M. Bornebroek blijkt dat geen neurologische oorzaak voor de klachten is gevonden, wat overeenkomt met de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft dan ook geen aanknopingspunten om de twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling, zodat geen aanleiding is gezien voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ten onrechte hebben de verzekeringsartsen geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Verder heeft appellant aangevoerd dat de beperkingen die voortvloeien uit zijn lichamelijke klachten door het Uwv onvoldoende zijn onderkend. Om die reden heeft appellant verzocht om benoeming van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overwegingen 4.1 en 4.2 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig onderzoek en dat voor de verzekeringsartsen geen aanleiding bestond informatie op te vragen bij de behandelend sector. Terecht heeft de rechtbank daarbij overwogen dat, zoals ook uit vaste rechtspraak van de Raad volgt (onder meer de uitspraak van 16 september 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AO0093), een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over zijn medische beperkingen. Uit de in het dossier aanwezige stukken komt niet naar voren dat één van deze situaties zich hier voordeed. Daarbij is appellant zowel door de primaire verzekeringsarts als door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzocht. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verrichte medische onderzoek onvoldoende zorgvuldig was.
4.3.
Dat wat appellant verder in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische beoordeling door de verzekeringsartsen vormt in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Nu appellant in hoger beroep geen medische gegevens heeft ingebracht die reden vormen om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken, wordt het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen onderschreven.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) P. Uijtdewillegen

NK