ECLI:NL:CRVB:2015:2066
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die als formule-medewerkster in een kiosk werkte, was op 8 augustus 2011 uitgevallen vanwege knieklachten, die later gepaard gingen met rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 5 augustus 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. Ze voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar klachten onvoldoende had onderzocht en dat er geen rekening was gehouden met haar pijnklachten. De rechtbank had echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de beperkingen van appellante correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de klachten van appellante adequaat had beoordeeld. De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was en dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante niet werd overschreden in de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing te herzien en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.
De uitspraak werd gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.