ECLI:NL:CRVB:2015:2159
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die sinds 22 april 2004 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had zijn arbeidsongeschiktheid gemeld als verslechterd. Het Uwv had echter vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid onveranderd bleef, met een mate van 45 tot 55%. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had besloten om de arbeidsongeschiktheid niet te herzien. De verzekeringsarts van het Uwv had geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector, wat volgens de rechtbank niet verplicht was in deze situatie. De rechtbank concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was en dat er geen bewijs was voor een toename van beperkingen ten opzichte van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juli 2011.
In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden aangevoerd als in eerste aanleg, maar zonder nieuwe objectieve medische stukken te overleggen. De Raad heeft bevestigd dat de rechtbank terecht oordeelde dat er geen reden was om de arbeidsongeschiktheidsuitkering te herzien. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.