ECLI:NL:CRVB:2015:2159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
14-963 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO na herbeoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die sinds 22 april 2004 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had zijn arbeidsongeschiktheid gemeld als verslechterd. Het Uwv had echter vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid onveranderd bleef, met een mate van 45 tot 55%. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had besloten om de arbeidsongeschiktheid niet te herzien. De verzekeringsarts van het Uwv had geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector, wat volgens de rechtbank niet verplicht was in deze situatie. De rechtbank concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was en dat er geen bewijs was voor een toename van beperkingen ten opzichte van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juli 2011.

In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden aangevoerd als in eerste aanleg, maar zonder nieuwe objectieve medische stukken te overleggen. De Raad heeft bevestigd dat de rechtbank terecht oordeelde dat er geen reden was om de arbeidsongeschiktheidsuitkering te herzien. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/963 WAO
Datum uitspraak: 19 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
8 januari 2014, 13/3857 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L. Boon, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 22 april 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wegens rug-, nek- en beenklachten en psychische klachten. Na een herbeoordeling, mede op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juli 2011, is die uitkering per 29 augustus 2010 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Appellant heeft op 3 maart 2012 aan het Uwv gemeld dat zijn gezondheid eind 2011 is verslechterd wegens toegenomen klachten aan de benen. Bij besluit van 6 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant onveranderd berekend blijft naar een mate van 45 tot 55%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig onderzoek, bij besluit van 19 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, naar aanleiding van de desbetreffende beroepsgrond, overwogen dat een verzekeringsarts van het Uwv niet verplicht is informatie op te vragen bij de behandelend sector, tenzij er een behandeling in gang gezet zal worden of al plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of als de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. De afwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv bij de hoorzitting betekent voorts niet dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat de psychische problemen in het verleden meer op de voorgrond hebben gestaan en dat de in het verleden aangegeven beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren wel zijn gehandhaafd. Niet gesteld kan worden dat de verzekeringsartsen van het Uwv verzuimd hebben na te gaan of de psychische problematiek van appellant is verslechterd. De rechtbank heeft verder overwogen dat het Uwv terecht geen arbeidskundig onderzoek heeft verricht, omdat de medische beperkingen van appellant niet zijn gewijzigd ten opzichte van de FML van 15 juli 2011.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte zijn arbeidsongeschiktheid naar een mate van 45 tot 55% heeft berekend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1
In dit geding is de vraag aan de orde of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv gelet op artikel 39a van de WAO naar aanleiding van appellants melding van 3 maart 2012 terecht en op goede gronden is gekomen tot de conclusie dat er geen grond was om de arbeidsongeschiktheidsuitkering te herzien.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant, zonder concreet te vermelden op welke punten hij de aangevallen uitspraak aanvecht, in essentie dezelfde gronden naar voren gebracht als hij in eerste aanleg heeft gedaan. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is en dat door het Uwv overtuigend is gemotiveerd dat geen sprake is van een aaneengesloten periode van vier weken, waarin sprake is geweest van een toeneming van de beperkingen ten opzichte van de beperkingen, neergelegd in de FML van 15 juli 2011. Appellant heeft in hoger beroep niet met objectieve medische stukken aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van zijn verzoek van 3 maart 2012, dan wel sinds december 2011, toen hij krukken ging gebruiken, meer beperkingen had dan door het Uwv in 2011 is aangenomen. De Raad verwijst in dit verband nog naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 april 2015, waarin is gereageerd op door appellant ingebracht medische rapporten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook in deze reactie op goede gronden geconcludeerd dat er geen reden is om zwaardere beperkingen aan te nemen. Nu de medische beperkingen niet zijn toegenomen, hoefde er ook geen arbeidskundige beoordeling plaats te vinden.
4.2.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) M. Crum

NK