ECLI:NL:CRVB:2015:2222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
13-3471 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische grondslag van de FML

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van betrokkene, die door het Uwv was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het Uwv had in een besluit van 28 september 2011 bepaald dat de uitkering per 20 december 2011 zou eindigen en dat betrokkene in aanmerking zou komen voor een WGA-vervolguitkering. Betrokkene was het hier niet mee eens en stelde recht te hebben op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit op een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag was gebaseerd, omdat het gebruik van tramadol door betrokkene niet was meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om per 20 december 2011 een IVA-uitkering toe te kennen.

In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat er geen structurele beperkingen voor persoonlijk risico zijn en dat betrokkene tramadol slechts zelden gebruikte. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag is gebaseerd. De medisch adviseur Derks had overtuigend onderbouwd dat het gebruik van tramadol door betrokkene niet voor niets was en dat er bij incidenteel gebruik geen gewenning optreedt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat betrokkene recht heeft op een IVA-uitkering, omdat de kans op herstel gering is en de functie van besteller post/pakketten niet passend is voor betrokkene. Het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 980,- en er werd een griffierecht van € 478,- opgelegd.

Uitspraak

13/3471 WIA
Datum uitspraak: 8 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 mei 2013, 12/5484 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. drs. D.J. Prins, advocaat, een verweerschrift ingediend. Nadien heeft betrokkene nog een brief van J.M.W.N. Derks, medisch adviseur, van
19 september 2013 en van F.J.H. Zonneveld, huisarts, van 1 oktober 2013, aan de Raad overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2015. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. drs. Prins.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 28 september 2011 heeft het Uwv bepaald dat de loongerelateerde
WGA-uitkering van betrokkene, die was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65 %, per 20 december 2011 eindigt en dat betrokkene vanaf die datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering.
1.2.
Bij besluit van 29 mei 2012 heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene, die stelt recht te hebben op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA), tegen het besluit van 28 september 2011 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij besluit van 8 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, en onder intrekking van het besluit van 29 mei 2012, het bezwaar tegen het besluit van 28 september 2011 gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage van betrokkene vastgesteld op 68,8%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag is gebaseerd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat bij betrokkene sprake is van geobjectiveerde pijnklachten zonder verdere behandelmogelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de medisch adviseur Derks in zijn op rapport van 7 december 2012 overtuigend onderbouwd dat het medicijn tramadol niet voor niets aan betrokkene wordt voorgeschreven. Betrokkene heeft regelmatig te kampen met een toename van pijnklachten en gebruikt daarvoor op voorschrift van zijn huisarts zo nodig tramadol. Het gebruik van dit medicijn had naar het oordeel van de rechtbank voor het Uwv aanleiding moeten zijn een beperking te stellen op persoonlijk risico, onderdeel 1.9.9 van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Nu in de functie besteller post/pakketten (sbc-code 282102) sprake is van een kenmerkende belasting op onderdeel 1.9.9, waarbij de arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat intensief aan het verkeer wordt deelgenomen en uit de functiebeschrijving blijkt dat in die functie 65 % van de tijd wordt besteed aan autorijden, had deze functie niet als een voor betrokkene passende functie kunnen worden geduid. De gemachtigde van het Uwv heeft ter zitting verklaard dat bij ongeschiktheid van één van de functies zal worden uitgegaan van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %, omdat de verzekeringsarts in de FML heeft vastgelegd dat de medische situatie en de functionele mogelijkheden van betrokkene niet wezenlijk zullen veranderen. Ook is vermeld dat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de kans op herstel op lange termijn gering is. Dus komt betrokkene een uitkering krachtens de IVA toe. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 8 oktober 2012 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 28 september 2011 herroepen, het Uwv opgedragen aan betrokkene per 20 december 2011 een IVA-uitkering toe te kennen en beslissingen gegeven over het griffierecht en de proceskosten.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat in de FML structurele beperkingen moeten worden vastgelegd. Het Uwv stelt dat er van een structurele beperking voor persoonlijk risico geen sprake is omdat betrokkene het medicijn tramadol rond de datum in geding slechts zelden gebruikte. Indien het medicijn structureel zou worden gebruikt treedt gewenning op en leidt het gebruik niet tot beperkingen. Verder stelt het Uwv dat er op voorhand geen reden is om te aan te nemen dat betrokkene bij het verrichten van lichte werkzaamheden, die in de geduide functies moeten worden verricht en waarbij rekening is gehouden met de beperkingen, op medische indicatie tramadol zal moeten gebruiken.
3.2.
Betrokkene stelt dat er op het moment dat hij zich inspant hevige pijn ontstaat en hij tramadol nodig heeft. Daarom had het Uwv met het gebruik van tramadol rekening moeten houden bij het opstellen van de FML. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant een reactie op de aangevallen uitspraak van medisch adviseur Derks en een brief van de huisarts overgelegd. Betrokkene meent dat de rechtbank op juiste gronden het Uwv heeft opgedragen hem een IVA-uitkering toe te kennen en heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag is gebaseerd en dat in de FML ten onrechte geen rekening is gehouden met het gebruik van tramadol door betrokkene. In zijn rapport van 7 december 2012 heeft medisch adviseur Derks uiteengezet dat bij incidenteel gebruik van tramadol geen gewenning optreedt. Voorts heeft Derks vastgesteld dat betrokkene, ook als hij niet werkt, behoefte heeft aan het gebruik van tramadol omdat hij niet alleen bij belasting, maar ook in rust pijnklachten heeft. Derks heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het medicijn (tramadol) niet voor niets is voorgeschreven en dat betrokkene ervan mag uitgaan dat hij het kan gebruiken als hij daarvoor een noodzaak ervaart. De door betrokkene in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts biedt steun aan dit standpunt, nu deze arts heeft verklaard dat betrokkene zo nodig, bij veel pijn, kortdurend een hoge dosis tramadol gebruikte en indien het te doen was met deze medicatie stopte.
4.2.
Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting moet worden geconcludeerd dat bij betrokkene, ten tijde in geding, sprake was van tramadolgebruik ter bestrijding van pijnklachten op een wijze als in overweging 4.1 is weergegeven. Gelet op het standpunt van medisch adviseur Derks dat bij de wijze waarop betrokkene tramadol gebruikt geen gewenning optreedt, welk standpunt op zich van de zijde van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet is bestreden, heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat er aanleiding is voor een beperking in de FML opvervoer (niet beroepsmatig autorijden).
4.3.
De beroepsgrond van het Uwv dat het voor betrokkene bij het verrichten van lichte werkzaamheden, waarbij rekening is gehouden met zijn beperkingen, niet nodig zal zijn om tramadol te gebruiken, kan reeds niet slagen omdat betrokkene al tramadol voorgeschreven kreeg van zijn huisarts op het moment dat hij geen werkzaamheden verrichtte.
4.4.
Terecht heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat het bestreden besluit eveneens op een onjuiste arbeidskundige grondslag is gebaseerd omdat, uitgaande van een beperking voor beroepsmatig autorijden, in ieder geval de functie besteller post/pakketten niet passend is voor betrokkene, omdat in deze functie 65% van de tijd wordt besteed aan autorijden. Nu het Uwv ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat bij ongeschiktheid van een van de geselecteerde functies zal worden uitgegaan van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en de verzekeringsarts in zijn rapport heeft vastgelegd dat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten is, heeft de rechtbank terecht bepaald dat appellant in aanmerking moet worden gebracht voor een IVA-uitkering.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Appellant zal worden veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 980,-

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag groot € 980,-;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 478,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en H. van Leeuwen en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) K. de Jong
JvC