ECLI:NL:CRVB:2015:2239
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellant. Appellant, die als chef-kok werkzaam was, had zich op 5 april 2010 arbeidsongeschikt gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellant met ingang van 2 april 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Appellant meldde zich opnieuw ziek op 4 september 2012, waarna hem Ziektewetuitkering werd toegekend. Echter, op 18 oktober 2012 beëindigde het Uwv deze uitkering, omdat appellant volgens hen weer in staat was om de voorgehouden voorbeeldfuncties te vervullen.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, omdat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank gaf het Uwv de kans om aanvullende informatie op te vragen. Na beoordeling van deze informatie concludeerde de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beoordeling zouden ondermijnen. De rechtbank liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn klachten ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen, en verwees naar een rapport van een adviserend geneeskundige van de GGD. De Raad oordeelde echter dat deze informatie niet relevant was voor de beoordeling van de gezondheidssituatie op de datum in geding, 18 oktober 2012. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat er geen aanknopingspunten waren om de beoordeling van het Uwv te betwisten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat appellant op de relevante datum in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan hem waren voorgehouden.