ECLI:NL:CRVB:2015:2243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
14-1131 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WGA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als kassamedewerker werkte, was sinds 27 januari 2005 arbeidsongeschikt na een val tijdens haar werk. In 2007 werd haar een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, maar in 2013 besloot het Uwv, na heronderzoek, dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was en beëindigde de uitkering. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij door psychosociale problemen en lichamelijke klachten meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante op 13 mei 2013 terecht had vastgesteld. De Raad concludeerde dat appellante geen nieuwe medische informatie had overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen. De rechtbank had voldoende gemotiveerd dat de functies die aan appellante waren geduid, passend waren en dat haar belastbaarheid niet werd overschreden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

14/1131 WIA
Datum uitspraak: 3 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
23 januari 2014, 13/4123 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft appellante een ontbrekende productie bij het beroepschrift bij de rechtbank overgelegd.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 22 mei 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als kassamedewerker bij een supermarkt. Op
27 januari 2005 is zij hiervoor uitgevallen na een val tijdens het verrichten van haar werkzaamheden.
1.2.
Bij besluit van 9 mei 2007 heeft het Uwv - hangende de bezwaarprocedure tegen een eerdere weigering bij het einde van de wachttijd en naar aanleiding van een ziekmelding met ingang van 17 februari 2007 - vastgesteld dat appellante met ingang van 17 februari 2007 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is appellante volledig arbeidsongeschikt geacht.
1.3.
Bij besluit van 12 maart 2013 heeft het Uwv naar aanleiding van een heronderzoek de WGA-uitkering van appellante met ingang van 13 mei 2013 beëindigd op de grond dat onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige had uitgewezen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 35% was.
1.4.
Bij besluit van 25 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 maart 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - samengevat weergegeven - overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het medisch onderzoek onjuist of onzorgvuldig is verricht. Appellante heeft in beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat, noch heeft zij op andere wijze aannemelijk gemaakt dat haar beperkingen op de datum in geding ernstiger waren dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat appellante de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij als gevolg van psychosociale problemen en een groot aantal lichamelijke klachten meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Vanwege deze beperkingen acht zij zich niet in staat de geduide functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig is geweest en heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante op 13 mei 2013 terecht onderschreven. Daarbij is van belang dat deze arts een dossieronderzoek heeft verricht, de hoorzitting heeft bijgewoond, de klachten van appellante uitvoerig heeft beschreven en haar aansluitend aan de hoorzitting zowel lichamelijk als psychisch heeft onderzocht. Van dit onderzoek heeft deze verzekeringsarts gedetailleerd verslag gedaan. Daarnaast heeft zij de in bezwaar overgelegde medische informatie bij haar onderzoek betrokken en zelf informatie ingewonnen bij de behandelend neuroloog P.H. Wessels. In het rapport van 19 juli 2013 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid grotendeels kan worden onderschreven. Op basis van de onderzoeksbevindingen en de informatie van neuroloog Wessels acht zij appellante nader beperkt ten aanzien van buigen, zitten en op grijp- en knijpkracht. De door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperking op het item reiken, onderdeel 4.23.1 van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verwijderd, omdat deze beperking niet conform de CBBS-systematiek is opgenomen en er, gelet op de lengte van appellante, ook geen reden bestaat voor een beperking op dit punt. Wat betreft de psychische klachten van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat er bij appellante sprake is van uitgebreide psychosociale problematiek als gevolg van problemen in de familiesfeer. Bij haar onderzoek en dat van de verzekeringsarts zijn echter geen aanwijzingen gevonden voor psychopathologie in engere zin en in het bijzonder niet voor een stemmings- of angststoornis. Met de spanningsklachten van appellante is voldoende rekening gehouden door het vastleggen in de FML van beperkingen in de rubrieken 1 en 2 voor psychisch stresserend werk. De beperking op item 1.9.10 is echter verwijderd, omdat er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische reden bestaat appellante tijdens de re-integratie aangewezen te achten op extra begeleiding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML aangepast met de FML van 19 juli 2013.
4.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht geeft geen reden voor een andersluidend oordeel. Zowel in beroep als in hoger beroep heeft appellante geen medische informatie overgelegd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld dan wel dat de in bezwaar overgelegde medische informatie onjuist is beoordeeld.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 19 juli 2013 is er met de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellante geduide functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het Resultaat Functiebeoordeling van
23 juli 2013 en in zijn rapport van 24 juli 2013 afdoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante in deze functies niet wordt overschreden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2015.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) W. de Braal

NK